Het lijkt bijna traditie te worden: wanneer het school- of academiejaar begint of eindigt, staat er altijd wel iemand (politicus, 'onderwijsmens', ondernemer, expert,...) op om ervoor te pleiten dat we eindelijk de enggeestige, Vlaamse benadering inzake de onderwijstaal zouden moeten laten varen. De vervlaamsing van de 'Gentse hoogeschool', Leuven Vlaams,... dat was allemaal wel nuttig in de geest van de tijd, zo luidt het (als er al de moeite gedaan wordt dieper in te gaan op de historische context), maar de tijden zijn nu eenmaal veranderd. Ditmaal was het de beurt aan Anne de Paepe, rector van de Universiteit Gent, om de discussie aan te zwengelen, daarin onmiddellijk gevolgd door het Verbond van Belgische Ondernemingen.
Wij hebben toch onze bedenkingen bij deze evolutie, en niet alleen vanuit een 'traditionele' Vlaamsgezinde taalreflex maar vooral vanuit onze linkse achtergrond. Zoals onderzoeker Frank van Splunder opmerkt (DS 17/06/2014): “Overigens wordt het onderwijs niet alleen steeds internationaler georganiseerd, maar ook marktgerichter. Het is niet toevallig dat het Engels meestal gepropageerd wordt vanuit (neo)liberale hoek: het Engels is de taal van de 'onderwijsmarkt'.” Dat is trouwens ook waar De Paepe's argumenten op neer komen: “Alleen zo kunnen we internationaal meetellen!” Het gegeven dat buitenlands (en ander) personeel dat aan door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde universiteiten komt doceren, het Nederlands moet beheersen, zou teveel talent ervan weerhouden voor een carrière(stukje) in Vlaanderen te kiezen, zo luidt het. Daaraan wordt dan al gauw een ander argument verbonden, namelijk dat dit de zoektocht naar buitenlandse studenten zou verhinderen.
Volgens ons is het niet de primaire taak van het Vlaamse onderwijs om te concurreren op een geïnternationaliseerde markt, maar om Vlaanderen te voorzien van kwaliteitsvol onderwijs, die de Vlaamse jeugd opleidt om zelfstandige en kritische burgers te worden. Uiteraard is kennis van het Engels daarbij belangrijk; het zou onzinnig zijn dat te ontkennen, al verschilt dat belang natuurlijk van discipline tot discipline. Maar dat hoeft nog geen reden te zijn om het onderwijs zelf te verengelsen. Het lijkt evident dat iemand die een diploma Engelse taal- en letterkunde op zak heeft, zich kan uitdrukken in literair verantwoord Engels, maar volstaat een goede algemene kennis en kennis van de vakspecifieke termen al niet voor bv. een ingenieur? Het valt te begrijpen dat de bedrijfswereld, vanuit haar eng economische logica, het Nederlands niettemin als een kostenpost beschouwt, zelfs al zou de extra kost ervan op minder dan één euro uitkomen, maar daarom moeten wij als maatschappij ze daarin nog niet te volgen. En indien het niveau van het Engels van de Vlaamse studenten ondermaats blijkt, zijn er nog andere manieren denkbaar om dit op te krikken.
Daarnaast is de internationale profilering van universiteiten vooral afhankelijk van specialisatieopleidingen en onderzoekscentra. Verengelsing van de opleidingen op bachelor- en masterniveau is daartoe niet noodzakelijk. Buitenlandse studenten die zich voor hun basisvorming inschrijven in onze universiteiten, zijn vooral betrekkelijk zwakke studenten die vaak niet door hun nationale selectiecriteria heengeraken. Een opleiding in het Engels aanbieden, zou daar allicht weinig veranderen en ook die zwakkere studenten, wier moedertaal vaak ook niet het Engels is, niet noodzakelijk veel helpen. En de idee dat we, door te verengelsing, snel de eerste keuze zullen worden voor de uitmundende (en financieel gefortuneerde) Engelstalige studenten, is, gezien de scherpe concurrentie van de gevestigde waarden in Engelstalige landen, ongetwijfeld niet meer dan een illusie.
Evenzeer kan men zich afvragen of we überhaupt wel willen meewerken aan de tendens waarin academici meer tijd spenderen in het trachten te publiceren van kleine artikels in Engelstalige tijdschriften dan in zowel het onderricht als in het fundamentele onderzoek. Deze publicatiedruk heeft een negatief effect op zowel de werkomstandigheden als op de onderzoekskwaliteit, zo getuigen steeds meer jonge wetenschappers – en mevrouw De Paepe was het met hen eens toen zij verkozen trachtte te geraken. Zelfs aan de menswetenschappen wordt het publicatiemodel van de natuurwetenschappen opgedrongen (nl. zo vaak mogelijk publiceren in Engelstalige vaktijdschriften, met veel co-auteurs), terwijl net daar veel fundamentele kennis werd verspreid in monografieën van 'weinigschrijvers', in lokale talen (het waarlijk belangwekkende vindt uiteindelijk toch zijn weg in vertaalde vorm). Ook heeft de academicus een vulgariserende plicht tegenover het publiek dat hem of haar subsidieert – en dat gebeurt per definitie hoofdzakelijk in de taal van dat publiek. Of willen wij dan echt een academisch model dat zich beperkt tot ofwel ivorentorenonderzoek, ofwel 'nuttig' onderwijs, waarbij wat nuttig is bepaald wordt door het donerende bedrijfsleven?
Overigens houdt de huidige overdreven aandacht voor het Engels ook een verschraling in. Waar Vlaanderen zich om steeds onduidelijkere redenen graag beroept op zijn talenkennis, lijkt die talenkennis zich steeds meer te beperken tot net dat Engels, een taal die ondertussen zowat iedere hogeropgeleide in Europa zo min of meer wel kan imiteren. Voor steeds meer studenten, echter, blijkt het verwerken van een tekst in het Frans of het Duits een enorme uitdaging, en steeds minder worden ze daar ook effectief toe uitgedaagd door onze universiteiten. Is énkel Engels als tweede taal dan echt zo een uitzonderlijke troef op de internationale arbeidsmarkt – waar overigens nog steeds een minderheid van de afgestudeerden op belandt? (En gelukkig maar, trouwens. Willen we echt naar een toestand waarin grote massa's van onze bevolking verplicht wordt om den brode zijn hun heil in het buitenland te zoeken?)
Ook op wetenschappelijk vlak dreigt de verengelsing van zowel het onderwijs als de basistalenkennis van de studenten tot een verschraling te leiden, en niet enkel in de menswetenschappen. Zo zei prof. Jos Devreese, emeritus hoogleraar fysica in Antwerpen en Eindhoven, enkele jaren geleden in een interview al: “Belangrijk is ook de factor diversiteit. In de theoretische fysica, bijvoorbeeld, beschouw ik de afleidingen van de Franse school met Pierre-Simon Laplace en Joseph Louis Lagrange als poëzie. De Duitse school brengt meer doorwrochte bewijsvoeringen. Die veelheid van stijlen is vruchtbaarder voor de wetenschapsontwikkeling dan een beperking tot bijvoorbeeld enkel de Angelsaksische benadering.“1 (Deze verschraling valt trouwens ook te merken in het bronnenbestek waar de gemiddelde Vlaamse journalist over lijkt te beschikken.)
Ten slotte, en allicht belangrijker, dreigt een verengelsing ook te leiden tot een verschraling op het niveau van de kwaliteit van het onderwijs. Hoe je het draait of keert, zowel les geven als les krijgen in een andere taal dan je moedertaal leidt er hoe dan ook toe dat je je uitdrukkingsmogelijkheden beperkt: wie als Nederlandstalige in het Engels les krijgt van een andere Nederlandstalige, krijgt informatie die reeds tweemaal door een 'taalfilter' is verarmd. Sowieso leidt de overgang van middelbaar naar universitair onderwijs tot een taalsprong (van 'normaal' naar academisch taalgebruik en vakjargon); de verengelsing van het hoger onderwijs zou daar nog een extra hindernis aan toevoegen.
Wat de buitenlandse studenten betreft, kan men opnieuw dezelfde vraag stellen: is een onderwijslandschap waarin universiteiten elkaar beconcurreren om de meeste buitenlandse studenten binnen te halen, eigenlijk iets waar wij als maatschappij voor willen kiezen? Uiteraard zijn die van harte welkom, maar de enige reden waarin het denkbaar is dat dit belangrijk zou zijn voor de universiteiten, is omwille van de inkomsten die zij voor de universiteit in kwestie genereren. Maar dan kan men zich de vraag stellen of wij wel een onderwijs willen dat leeft van de hoge inschrijvingsgelden en bedrijfsdonaties – kortom, het Angelsaksische model. Wij opteren eerder voor een model van zo laag mogelijke inschrijvingsgelden, dankzij rijkelijke financiering door de gemeenschap. Omdat een sterk, kwaliteitsvol en van het bedrijfsleven onafhankelijk onderwijs in het belang van die gemeenschap is. Overigens is het nu reeds toegestaan buitenlandse studenten onderwijs in een andere taal aan te bieden.
De 'Erasmussers' moet men er in ieder geval niet bijsleuren. Immers, de reden waarom dergelijke uitwisselingsprogramma's bestaan, is net om de jeugd de kans te geven andere culturen te leren kennen. Dat kun je niet als je hen opsluit in een Engelstalige cocon. Het is inderdaad zo, dat er jaarlijks talloze Vlaamse studenten naar pakweg Hongarije of Zweden trekken zonder na afloop van hun verblijf een zin in het Hongaars resp. Zweeds te kunnen uitbrengen, maar dat lijkt misschien eerder een aanleiding om dergelijke programma's praktisch te herdenken dan om het onderwijs te verengelsen.
Het valt ook te vrezen dat een verengelsing van het hoger onderwijs voor een (excusez le mot) trickle down-effect zal zorgen: aangezien hun universitair onderricht allicht in het Engels zal verlopen, is het dan niet verstandiger om onze leerlingen al tijdens het middelbaar onderwijs onder te dompelen in het Engels? En – waarom niet? – in een later stadium reeds op de lagere schoolbanken? Het lijkt er trouwens op dat de eerste stap is gezet: vanaf 1 september mogen 17 Vlaamse scholen een aantal vakken in “een andere taal” doceren (hetgeen de facto vooral het Engels zal zijn, en eventueel, om andere ideologische redenen, het Frans). Op dit ogenblik bestaat er wel nog de verplichting om, voor wie dat wil, het vak ook te voorzien in dat “voorbijgestreefde” Nederlands – maar hoelang zal het duren voor de schooldirecties zullen klagen over de meerkosten die dat teweegbrengt en de druk om deze verplichting af te schaffen zullen opvoeren (of zelfs de leerlingen en hun ouders onder druk zetten om dit recht niet te gebruiken)?
Al is het zeer goed mogelijk dat zich dit slechts in een beperkt aantal elitescholen zal doorzetten, die niet eens noodzakelijkerwijs door hun kostprijs die status moeten verkrijgen, maar louter doordat ze gefrequenteerd worden door de kinderen van hogeropgeleiden, die wel de mogelijkheden hebben hun kinderen in het Engels te begeleiden. Er zou met andere woorden nog een nieuwe manier ontstaan waarop het onderwijs de sociale ongelijkheid in de samenleving reproduceert – dit terwijl het Vlaamse onderwijs daar reeds een beschamende kampioen in is. Het hoeft ook geen betoog dat de sprong naar het verengelste hoger onderwijs eenvoudiger zal zijn voor de kinderen van die elitescholen en van ouders die in staat zijn kinderen in hun verwerving van de Engelste taal te ondersteunen dan voor kinderen die niet in die situatie zitten.
Dit kan bijzonder problematisch zijn voor kinderen met een recente migratieachtergrond, voor wie het Engels dan minstens hun derde taal wordt, naast het Nederlands van de omgeving en hun moedertaal, en dit terwijl de Vlaamse maatschappij er de afgelopen jaren steeds zwaarder is op gaan hameren dat migranten het Nederlands onder de knie moeten gaan krijgen (waarbij wel moet worden gezegd dat er een grotere tolerantie lijkt te zijn voor rijke westerse expats dan voor de in sociaal minder hoog aanzien staande Afghanen). Worden allochtonen straks de enigen in Vlaanderen van wie we nog verwachten dat ze Nederlands spreken?
Eerder dan te klagen over het zogeheten nadelige effect die de Vlaamse taalstrijd zou hebben op onze openheid voor het Engels, zouden we die erfenis dankbaar moeten zijn, omdat ze ervoor zorgt dat een aantal drogredenen zeer herkenbaar in de oren klinkt: zonder Engels/Frans sta je nergens in de wereld (alsof iemand ervoor pleit het onderwijs van het Engels dan maar af te schaffen), het Nederlands zou niet geschikt zijn voor hoger onderwijs...2 Tachtig jaar ervaring hebben geleerd dat het wel degelijk mogelijk is kwaliteitsvol onderwijs te leveren en aan onderzoek te doen in het Nederlands; er is geen reden om aan te nemen dat er iets inherents aan het Nederlands is veranderd wat dit onmogelijk zou maken. Verengelsing dringt zich slechts op indien men zich neerlegt bij de neoliberale beginselen.
1 http://www.knack.be/nieuws/wetenschap/pleidooi-tegen-meer-verengelsing-van-het-hoger-onderwijs/article-normal-10199.html
2 Het geloof in het meer of minder geschikt zijn voor wetenschapsbeoefening en onderwijs van een bepaalde taal berust noodzakelijkerwijs op één of meerdere misverstanden. Bekend zijn o.m. de gedachte dat een complexere grammatica op een complexer redeneervermogen duidt (Is de wetenschap in het Russisch, met zijn naamvallensysteem, dan zover gevorderd op die in het Engels, dat slechts een residu in het geval van de persoonlijke voornaamwoorden heeft behouden? Of is het analytische gehalte van het Engels – en het Nederlands! - net een comparatief voordeel? Hoe meet je überhaupt grammaticale complexiteit?). Een ander is de misvatting dat talen al dan niet geschikt zijn op basis van hun woordenschat. Wie zulks beweert, keert een cruciale causale relatie om: een taal wordt niet gekozen voor de wetenschap omdat hij over een bepaalde woordenschat beschikt, maar beschikt over een bepaalde woordenschat net doordat hij voor dat domein van het leven wordt gebruikt. Dankzij het gebruik in die context ontstaat de nood om vakspecifieke terminologie te ontwikkelen – door ontlening, neologismen of combinaties daarvan.