In zijn artikel ‘Over links en nationalisme: De Kloof tussen Abicht en de realiteit’ geeft Jan Blommaert zijn visie op wat pogingen zouden zijn van Ludo Abicht en de Gravensteengroep, en daarvoor nog de groep rond Het Sienjaal, om een rechts nationalistisch project te slijten aan het linkse deel van de intelligentsia in Vlaanderen, pardon “Nederlandstalig België”.

 

Het is niet onze taak om de projecten van Ludo Abicht, de Gravensteengroep of Het Sienjaal te duiden, laat staan te verdedigen. Wel willen we ingaan op twee elementen in Blommaerts artikel: het politieke concept ‘links’ en het al dan niet bestaan van een Vlaamse natie en de projecten om een Vlaamse natie vorm te geven.

 

In tegenstelling tot Abicht lijkt Blommaert ‘links’ voor te behouden voor het marxisme waarbij iemand ‘links’ is als hij/zij de marxistische methode toepast. Natuurlijk heeft “links” een veel ruimere invulling. Geen enkele linkse intellectueel twijfelt eraan dat Gracchus Babeuf, Joseph Proudhon, Michail Bakoenin, Pjotr Kropotkin, August Bebel , Rosa Luxemburg, Dov-Ber Borochov, James Connolly, Otto Bauer, Leon Trotski, Antonio Gramsci, Ricardo Flores Magon, José Carlos Mariátegui, Jozef Stalin en Mao Tse-toeng tot de linkse traditie behoren. Ze hanteerden verschillende methoden en allemaal hadden ze relatief verschillende einddoelstellingen. Het grote, en vaak unieke element dat hen samenbrengt in de linkse traditie is hun “principieel en actief verwerpen van het kapitalistisch systeem om het door een ander , sociaal en coöperatief model te vervangen”, zoals Abicht schrijft. Er is dus wel zeer duidelijk een minimale definitie van wie ‘links’ is. En standpunten m.b.t. de natie spelen daar geen rol in.

 

Reeds in het begin van zijn artikel stelt Blommaert dat “in zoverre stembusuitslagen hiervoor een indicator zijn, blijkt met moeite één derde van de inwoners van de Deelstaat Vlaanderen als een “subjectieve natie” te ervaren.” Wij geloven niet dat stembusuitslagen een goed meetinstrument zijn om te bepalen hoe groot het percentage van de Vlaamse bevolking is dat een subjectief Vlaams natiegevoelen heeft maar mocht men daar toch de verkiezingsuitslagen voor gebruiken dan slaat Blommaert de bal – weer eens – mis. Als we ervan uitgaan dat de mensen met een subjectief Vlaams natiegevoel diegenen zijn die stemmen voor partijen die pleiten voor een onafhankelijk Vlaanderen, eventueel gecombineerd met een hier opvolgende confederale Belgische staatsstructuur, dan komen we op basis van de verkiezingsuitslag voor de Kamer van 2010 tot een ruime meerderheid van meer dan 70% van de Vlaamse bevolking. Zelfs als we er zouden vanuit gaan dat de helft van de kiezers van CD&V en Open VLD zich niet zouden erkennen in het communautaire standpunt van hun partij komen we nog op ruim 57% van de Vlaamse bevolking uit dat dit wel doet.

 

We lezen dat de linkse intellectuelen in Vlaanderen ”tegen het concrete nationalistische project dat in dit land ter tafel ligt” zijn “omdat het geen links project is”. “Met naties of met identiteiten in abstracte zin hebben ze niet het minste probleem”. Goed zo! Wat belet hen dan om een links Vlaams-nationaal tegenproject te formuleren zoals linkse Catalanen een links Catalaans-nationaal tegenproject hebben voor het project van de CiU of zoals linkse Basken een links Baskisch-nationaal tegenproject hebben voor het project van de PNV?

 

Het Vlaams natieproject is geen monopolie, zelfs geen uitvinding van de N-VA of het VB, zelfs niet van hun voorloper de Volksunie, of van het VNV of van de Frontpartij. Het Vlaams natieproject als een project tegen België is een uitvinding van bij uitstek linkse en vaak vrijzinnige figuren als een Emile Moyson, een Hector Planquaert, een Hippoliet Meert, een Rosa de Guchtenaere, een Marcel Minnaert en een Jef Van Extergem, geworteld in het bestaan van een Fransonkundig, Nederlandse dialecten sprekend proletariaat in het noorden van de Belgische staat. Het waren dat soort linkse activisten die braken met de Franstalige bourgeoisstaat soms lang voor loutere taalactivisten en katholieke intellectuele als een Dosfel, Borms, Verschaeve en Callewaert hun antibelgicisme overnamen. Zo was het Moyson die reeds in 1861 de uitvoering van de Brabançonne verbood op een herdenkingsplechtigheid. In 1867 werd op het 9e Nederlands Letterkundig Congres als reactie op het protest van prof. Vreede tegen anti-Belgische uitlatingen van de anarchistisch gezinde Multatuli door een deel van de aanwezigen de Vlaamse Leeuw gezongen.

Zelfs Franstalige intellectuelen hebben opgemerkt dat er in dat ‘Vlaamse’ proletariaat een – weliswaar latent – natiegevoelen sluimerde. In 1870 schreef de toenmalige rector van de ULB, Leon Vanderkindere, in een artikel getiteld ‘La Belgique en 1870 et le parti flamand’: “Het was een jammerlijke dwaling om België te centraliseren. Wie centralisering zegt, zegt eenheid. Een land kan zonder al te veel geweld gecentraliseerd worden (…) maar voor ons is centralisering even nefast als zij voor Zwitserland zou zijn of zoals ze dat voor Oostenrijk geweest is. (…) Het is een zwakheid als één van de twee nationaliteiten wordt opgeofferd aan de andere, het is een kracht als men ze ten volle en in alle vrijheid laat ontwikkelen.”

 

En in 1871 schreef de radicaal-democratische liberaal Emile de Laveleye, die Centraal-Europa afgereisd was om revolutionaire nationalistische bewegingen te bestuderen, het volgende: “Zij die lachen met de Vlaamse Beweging en het belang dat ze zichzelf toekent, hebben vandaag geen ongelijk. Maar de toekomst zal hen verschrikkelijke verrassingen bezorgen. De dag waarop de democratie nog wat meer doorbreekt (…) zal er zonder twijfel een ontwaken zijn van de Vlaamse nationaliteit. De Vlaamse kwestie zal opkomen de dag dat het volk wordt toegelaten in de stemlokalen.”

De idee van een Vlaamse natie werd eerst door het daensisme en later in het interbellum door de organisaties van de christelijke arbeidersbeweging gemassificeerd, los van en zelfs tegen de Vlaams-nationalistische partijen in. Die arbeidersbeweging was katholiek en zelfs anti-socialistisch maar wel een authentieke arbeidersbeweging.

De concrete toestand is wat telt en vanuit een analyse van die concrete toestand worden politieke posities bepaald” schrijft Blommaert. Begrijpen we het goed dat hier gezegd wordt: België is een linkse staat, meer nog een links project, wie België verdedigd is bijgevolg links, ook al heet hij Karel De Gucht of Albert van Saksen-Coburg-Gotha? Met vier paragrafen retorische kromredenering slaagt Blommaert er in te ontsnappen aan een antwoord te moeten geven op het verwijt dat hij (tactische?) steun aan het Belgische koningshuis (een van de rijkste families van België met een fortuin grotendeels opgebouwd uit de koloniale exploitatie van Kongo-Vrijstaat) vanuit een zogenaamd linkse optiek belangrijker vind dan te moeten erkennen dat er een reëel Vlaams natiewordingsproces bestaat. Nochtans stelt Blommaert zelf dat het Belgische politieke veld “een door KMO-kapitaal en politiek extreemrechts gecontroleerd veld is”. Wat valt daar dan aan te verdedigen?

Een linkerzijde in Vlaanderen kan slechts toekomst hebben als ze het bestaan van een Vlaams natiewordingsproces erkent en als vertrekbasis neemt voor een strategie gebaseerd op twee essentiële en onlosmakelijk verbonden pijlers: een duidelijke breuk met het neoliberale beleid waarvan de Belgische staat en zijn vertegenwoordigers de uitvoerders zijn en de leiding nemen in het Vlaams natiewordingsproces culminerend in een nieuwe onafhankelijke staat.