Voor de derde keer op rij publiceerde het ABVV zijn sociaal-economische barometer. Hij geeft een samenvatting van de grote trends en belangrijkste cijfers van de economie (gegevens van Eurostat en de OESO).

 

Opvallend is de forse kritiek van het ABVV op het beleid van de Europese Unie (en dus de Belgische politieke klasse die dit beleid helpt vorm te geven). De antwoorden die de Europese Unie voorstelt, die de steun van het patronaat krijgen en in de meeste landen van de EU worden toegepast, bieden geen oplossing voor het verstoorde evenwicht waarin de superrijken rijker worden, aldus de vakbond. Het ABVV verwijst naar de Billionaires Index die aangeeft dat in 2012 de 100 rijkste personen van de wereld samen 182 miljard euro rijker zijn geworden. Voor hen is crisis een onbekende realiteit. Tegelijk gaat het inkomen van grote delen van de werkende middenklasse achteruit, neemt de armoede toe en zitten de OCMW’s op hun tandvlees.

De anti-crisismaatregelen verscherpen de crisis zegt het ABVV. De antwoorden zijn economisch contraproductief en versterken de marktmechanismen die gebaseerd zijn op kostenconcurrentie, fiscale concurrentie en sociale dumping. De daling van de koopkracht van de gezinnen en dus van de binnenlandse consumptie wordt bovendien versterkt door een daling van de overheidsuitgaven en de afbraak van de sociale bescherming. Het ABVV verwerpt het Duitse model (in gang gezet door beslissingen van een sociaal-democratische-groene meerderheid o.l.v. kanselier G. Schröder). 16% van de Duitse bevolking leeft in armoede of ongeveer 12 miljoen Duitsers. In tien jaar tijd is het aantal personen dat twee jobs nodig heeft om rond te komen verdubbeld. Bijna 5 miljoen werknemers hebben een mini-job, d.w.z. een baan die niet meer opbrengt dan 400 euro per maand. In totaal vertegenwoordigen precaire jobs 26% van de totale arbeid.

 

Het ABVV wijst op zes grote handicaps die moeten overwonnen worden wil men de sociale en economische achteruitgang stoppen:

 

  1. Betere prijzencontrole. Te hoge prijzen wegen zwaar op de bestedingen van de huishoudens. In de periode 1996-2011 zijn de consumptieprijzen van de meeste producten bij ons met 35,2% gestegen, tegen slechts gemiddeld 27,9% in de buurlanden. De prijsstijgingen wegen vooral zwaar op de gezinnen via voedingsaankopen, water, gas en elektriciteit. Ze zijn goed voor 30% van de gezinsuitgaven en zijn voor 78% verantwoordelijk voor het inflatieverschil met de buurlanden. Dat is het resultaat van geen of een gebrekkige prijscontrole.

  2. De fiscaliteit is onrechtvaardig en inefficiënt. Het gros van de belastingen komt uit de personenbelasting, hoofdzakelijk inkomsten uit arbeid of voor zo’n 37%. De indirecte belastingen worden betaald door de eindverbruiker (btw), dus weer uit het inkomen uit arbeid (30%). In totaal 67% van de belastingsinkomsten komt uit inkomens van arbeid. De meerwaarden op de beurs bijv. worden niet belast. (in de VS, Ierland, GB, Denemarken varieert dat van 19% tot 44%!)

  3. De privéondernemingen dragen te weinig bij aan de solidariteit door de vele fiscale aftrekposten. Inkomens uit kapitaal ontsnappen aan de belastingen.

  4. De overheidssteun aan ondernemingen is verkeerd gericht en inefficiënt. Bijdrageverlagingen en belastingsverminderingen geven elk jaar om en bij de 10 miljard euro aan de bedrijven. In plaats van te besteden aan innovatie, drukken ze er hun productiekosten mee. De notionele interestaftrek levert de financiële holdings en multinationals zowat 5 miljard per jaar op.