Vandaag, 30 juni 2020, is het exact 60 jaar geleden dat Congo als eerste loskwam van de Belgische staat. Zo kwam er een einde aan 75 jaar koloniaal bewind in Congo: eerst 23 jaar onder het persoonlijke bewind van het Belgische staatshoofd, met een schrikbewind waar ook toen al in Europa schande over werd gesproken; vervolgens door de Belgische staat, ondanks alle vergoelijkingen nog steeds enorm achterlijk, vernederend en – wat vaak wordt vergeten – enorm repressief en gewelddadig, niet in het minst tegenover het Afrikaanse verzet dat steeds is blijven bestaan. Voor de Afrikaanse bevolking was het kolonialisme een reeks georganiseerde plunderingen, moorden, martelingen, verkrachtingen, … Zoals Patrice Lumumba het zegde:

“Dit was ons lot gedurende tachtig jaar koloniaal regime, onze wonden zijn nog te vers en te pijnlijk om ze uit ons geheugen weg te wissen. Wij hebben dwangarbeid gekend in ruil voor lonen die veel te laag waren om voldoende te kunnen eten, ons waardig te kleden of te wonen of om onze kinderen als dierbaren te kunnen opvoeden.

Wij hebben spot, beledigingen, slagen gekend die we ‘s ochtends, ‘s middags en ‘s avonds moesten ondergaan, omdat wij ‘negers’ waren. Wij zijn getuige geweest van het afschuwelijke lijden van degenen die veroordeeld waren voor hun politieke standpunten of godsdienstige overtuigingen: verbannen in hun eigen land was hun lot nog slechter dan de dood.

Wij hebben gezien dat er in de steden prachtige huizen voor de blanken waren en bouwvallige barakken voor de zwarten.

Wie zal ooit de slachtingen vergeten waarbij zo velen van onze broeders omkwamen, de cellen waarin degenen werden geworpen die weigerden zich aan een regime van onderdrukking en uitbuiting te onderwerpen.”[1]

 

 

Niet veel later werd Patrice Lumumba vermoord, met medeweten van de hoogste kringen van de Belgische staatselite. Het is, voor wie het kent, moeilijk aan Guy Béarts lied te denken: « Le premier qui dit la vérité / Il doit être exécuté »[2] - al is het voor alle duidelijkheid niet zo dat Lumumba enkel om wat hij zegde werd vermoord: eerst en vooral stoorde hij omdat hij ook stappen ondernam om Congo uit de Belgische neokoloniale en ook westers-imperialistische dwangbuis te halen.

Het toeval wil dat deze verjaardag ongeveer samenvalt met een schandelijke gebeurtenis, op een ander continent: de moord op de Afro-Amerikaan George Floyd door de politiemacht van wat Minneapolis (bij de oorspronkelijke Dakota-bewoners van de streek bekend als Bdeóta Othúŋwe). Door de ontwikkeling van de communicatietechnologie en geholpen door het feit dat dit plaatsvond in het politiek-economische hart van de westerse gemondialiseerde economie, dus in het cultureel dominante deel ervan, zorgde dit voor solidariteitsbewegingen in een groot deel van de planeet, in het bijzonder in Europa. Ook hier, in ons taalgebied, hebben dekoloniale activisten dit aangegrepen om niet enkel hun afschuw te uiten voor wat er in Amerika is gebeurd, maar ook om hun eigen eisen onder de aandacht te brengen.

Een ‘vervlaamst’ Black Lives Matters-protest heeft dus een voedingsbodem gevonden in de reeds lang actieve dekoloniseringsbeweging. Als het ware automatisch is de discussie over het Belgische koloniale verleden opgelaaid. En, in tegenstelling tot de 50e verjaardag tien jaar geleden, is de teneur in de Belgische pers overwegend negatief over het Belgische bewind. Een en ander heeft allicht te maken met de verzwakking van de koekjesdozenromantiek rond het Belgische koningshuis – wat ontegensprekelijk een goede zaak is: nog meer dan vroeger is het enige ‘argument’ waar aanhangers van de Belgische monarchie mee kunnen schermen, dat ze “België bij elkaar houdt”, m.a.w. dat monarchie niet rijmt op democratie.

 

Dekolonisering en debelgisering

Wie een beetje de Vlaamse Beweging in haar ruimste zin volgt, merkt dat de personen die daartoe worden gerekend een veelheid van standpunten over dit onderwerp vertonen. Een aantal onder hen werpt – terecht – op dat de misdadigheid van de tweede Leopold allang bekend was, of toch aan Vlaamse en zeker Vlaamsgezinde kant.[3] De Leuvense afdeling van de Vlaamse Volksbeweging (VVB) riep zelfs op om het beeld van Leopold weg te halen van het Leuvense stadhuis en schaarde zich zo, vanuit haar eigen invalshoek, aan de zijde van veel BLM-betogers.

Eigenlijk is dat de reactie die je zou verwachten van een nationale beweging wanneer de discussie over de beeltenissen van vertegenwoordigers van “de tegenstander” gaat. Je zult zelden radicale Basken of Catalanen het Spaanse kolonialisme in Amerika of elders horen vergoelijken. Nochtans… wie de sociale media volgt, ziet net dat gebeuren: personen die met de Vlaamse Beweging verbonden zijn, die de verdediging opnemen van zo niet Leopold II dan toch het Belgische koloniale bestel. Dat gebeurt niet altijd rechttoe rechtaan, maar het riedeltje over “de goede kanten van de kolonisering”, dat ons overgeleverd is door het Belgische onderwijsstelsel – dat selectief omging met het verleden om de Vlamingen tot goede patriotten te maken – lijkt er toch diep in te zitten. Denk maar aan de tweet van Joren Vermeersch, in de pers voorgesteld als de nieuwe partijideoloog van de N-VA[4]:

Wanneer richten we een monument op voor alle Belgen die tijdens de #kolonisatie het leven hebben gelaten in een poging om onderwijs, gezondheidszorg en menselijkheid naar #Congo te brengen? Foto: non Margaret Jaspers ‘parmis ses chers lépreux’. Ze bezweek aan malaria. Respect.

Deze tweet roept verschillende bedenkingen op. Dat het eigenlijk een nogal doorzichtige poging is om de aan de gang zijnde discussie naar een ander onderwerp te verplaatsen (een ‘rode haring’ of ‘red herring’ heet dit tegenwoordig). Dat het best mogelijk is dat mevrouw Jespers vervuld was van de meest verheven idealen (wie zijn wij om iets over mevrouw Jespers’ innerlijke leefwereld te zeggen?), maar dat dit niet wegneemt dat het Belgische koloniale bestel niet gericht was op het brengen van de ‘weldaden van de beschaving’, maar op het wegroven van de rijkdommen van Congo in een bestel dat gebaseerd was op bloedige onderdrukking of, in het beste geval, een hemeltergend paternalisme, en dat ook misschien goedbedoelde mensen deel uitmaakten van dit systeem.[5] Dat denken in termen van goede en slechte personen hoe dan ook veel minder interessant is dan te trachten het kolonialisme als systeem te analyseren. Dat je toch kunt aannemen dat de Afrikaanse volkeren ook wel zelf de positief beoordeelde aspecten van de Europese culturen (op het vlak van onderwijs, wetenschap, enz.) zouden hebben overgenomen in het hypothetische scenario waarin Europa en Afrika op voet van gelijkheid met elkaar in contact waren gekomen en dat dit vermoedelijk zelfs een veel vruchtbaardere kruisbestuiving zou hebben opgeleverd. Dat het wel zeer bedenkelijk is te insinueren dat Europeanen het alleenrecht op menselijkheid hebben en dat de Afrikanen daar niet over beschikten. Dat als de Congolezen “menselijkheid” hebben “geleerd”, ze dat dan toch niet hebben leren kennen dankzij het goede voorbeeld van het bloeddorstige Belgische bewind. Enzovoort.

Maar onze eerste reactie was toch: hoe komt het toch dat iemand die ideoloog wordt genoemd van een partij die nog altijd doorgaans als Vlaams-nationalistisch wordt omschreven, de behoefte lijkt te voelen de positieve kanten van het Belgische koloniale bestel onder de aandacht te brengen, goed wetende dat het wellicht niet gaat om louter een louter intellectuele bedenking maar om een gerichte communicatie naar (een deel van) de achterban? Trouwens, een pleidooi voor het oprichten van standbeelden in de openbare ruimte is per definitie geen academische denkoefening, maar een politieke stellingname.

Minstens even belangrijk in de tweet als de woorden ‘standbeeld’ en ‘onderwijs, gezondheidszorg en menselijkheid’ is het woordje ‘Belgen’. Vermeersch noemt zijn betovergroottante zonder schroom een Belgische i.p.v. Vlaamse, Nederlandse, enz. Nogmaals: bij de Baskische of Catalaanse beweging zou dit bijna ondenkbaar zijn.

De verleiding is groot om dit in verband te brengen met de strategische keuzes die de N-VA, als vertegenwoordiger van de burgerlijke Vlaams-nationale traditie, de afgelopen jaren heeft gemaakt: de keuze om liever rechts dan Vlaams te zijn, d.w.z. om te trachten via de Belgische staatsstructuren een rechts beleid af te dwingen, ten koste zelfs van een achteruitgang op het vlak van de nationale emancipatieproces.[6] Een dergelijke keuze is logisch, in de mate dat de N-VA een van de vehikels is van een bepaalde Vlaamse bedrijfswereld, een autonome Vlaamse burgerij die voornamelijk na de Tweede Wereldoorlog binnen het Belgische kader is ontstaan. Het is dan logisch dat je daarmee nieuwe partijkaders (in casu vanuit Lijst Dedecker) aanlokt, die weinig voeling met het Vlaams-nationalisme hebben, alsook nieuwe segmenten van het electoraat die je moet bedienen. Maar er is meer aan de hand dan dat. Je zou immers verwachten dat een Vlaams-nationale partij zowel haar nieuwe kaders als haar nieuwe aanhang “inburgert” in het Vlaams-nationalisme. Het tegendeel is het geval. De keuze van de N-VA valt dan ook mede te interpreteren op de achtergrond van een verzwakte i.p.v. een versterkte Vlaamse Beweging die een partij zou aansturen op een consequentere koers op het vlak van de nationale kwestie.

Zij is verzwakt op intellectueel vlak: op een aantal namen na wordt er weinig inhoudelijk denk- en dossierwerk in verricht. Er gaan weken voorbij dat je bij Doorbraak, nochtans van oorsprong de spreekbuis van de burgerlijke Vlaamse Beweging, tussen de vele artikels over het klimaat en migratie amper een enkele bijdrage vindt over wat gemeenzaam “communautaire problemen” worden genoemd. Geen wonder dan ook dat neobelgicistische opiniemakers het veld bijna voor zich hebben met pleidooien voor herfederalisering. Maar ook algemener gesproken is er van een Vlaams-nationale tegencultuur nog amper sprake. De depolitisering waar de ontzuiling mee is gepaard gegaan, heeft ook in de Vlaamse Beweging lelijk huisgehouden. Nochtans is de opbouw van een consequente tegencultuur de bouwsteen van waaruit een politieke beweging – voor zover die daadwerkelijk fundamentele verandering nastreeft en meer wil zijn dan een kiesvehikel – zichzelf vormt: deze vormt voor velen de opstap naar een inhoudelijke verdieping. In een depolitiseerd politiek veld – dat wil zeggen: in een veld waar de hegemonische ideologie niet wordt betwist en waarin de politieke discussie zich steeds vaker beperkt tot oftewel ‘neutrale’ technische beleidskeuzes, ofwel symboolkwesties – zijn partijen echter enkel kiesverenigingen, die trachten in te spelen op de tot consument gereduceerde kiezer.

Wat op dit ogenblik nodig is, is dus de opbouw van een consequente Vlaams-nationale tegencultuur die los staat van de politieke partijen – een tegencultuur die ook de debelgisering van de (vernieuwde) Vlaamse Beweging betekent (al hoeft die niet per definitie zo te heten). Waarin het ondenkbaar is dat jongeren die uit zogeheten Vlaamsgezinde kringen komen “De Congo is van ons” tieren, omdat zij heel goed weten dat “de Congo” nooit “van ons” is geweest, hoogstens van de Belgische staat en van de Belgische monarchie, twee instellingen waar zij niets mee te maken hebben.

Een Vlaamse tegencultuur zou niet alleen bruggen kunnen slaan naar dekoloniseringsmilitanten, maar er zelfs een symbiose mee kunnen. Immers, het zou de zoveelste keer zijn dat wat gemeenzaam ‘de Vlaamse Beweging’ een schitterende kans mist mocht zij zich afkeren van een nieuwe generatie personen, die misschien geen stamboomflaminganten zijn maar zich wel afkeren van de symbolen van het Belgische bestel – en dit net op het ogenblik dat de Belgische staat, ondanks de zwakte van de Vlaamse Beweging, een politieke legitimiteitscrisis doormaakt. Zaak is gezamenlijk de wortels van dit Belgische bestel bloot te leggen en aan te vallen. Nu reeds merk je dat het Belgische bestel hen wil instrumentaliseren (je zou bijna denken dat het de Vlaamse Beweging was die België heeft bezet); wie dit Belgische bestel niet genegen is, doet er goed aan een consequent en oprecht tegendiscours te ontwikkelen.

 

Dekolonisering of antikolonialisme?

Betekent dat het enige legitieme standpunt i.v.m. de ‘standbeeldenkwestie’ noodzakelijkerwijs bestaat in een pleidooi voor hun verwijdering? Niet noodzakelijk: er is best wat te zeggen voor het standpunt dat je van onze openbare ruimte beter geen ‘aseptische’, neutrale ruimte maakt, waar geen enkel symbool staat dat herinnert aan het Belgische kolonialisme (of andere kwalijke aspecten van het verleden en het heden). Het is legitiem te vrezen dat het verwijderen van bepaalde monumenten ertoe dreigt te leiden dat ook de koloniale misdaden, ironisch genoeg, worden weggeveegd, terwijl bepaalde standbeelden net aanleiding kunnen geven tot bewustzijn daarover.

De openbare ruimte is immers een geleefde ruimte, die de geschiedenis, de wonden, van een maatschappij weergeeft. Maar mensen zijn ook geen passieve ontvangers van de geschiedenis en de openbare ruimte die deze tot stand heeft gebracht: de levende gemeenschap geeft die zelf voortdurend vorm. Of hoort dat toch te doen – op dit ogenblik is onze openbare ruimte nog al te veel de speelbal van projectontwikkelaars allerhande, die trouwens – met medeplichtigheid van veel beroepspolitici – veel meer schade toebrengen aan de getuigenissen van onze geschiedenis dan ongeacht welke ‘Black Lives Matter’-actie ooit zal doen.

Het spreekt vanzelf dat de beslissing over hoe een openbare ruimte eruit moet zien toekomt aan zij die in en met die openbare ruimte leven.[7] Het is aan hen te beslissen of een monument of een straatnaam moet verdwijnen of een duidingsbord moet krijgen, wat de draagwijdte van een duidingsbord moet zijn, of ze naar een museum moeten verhuizen, of een artistieke interventie of een tegenbeeld misschien niet zinvoller zijn, … Een dergelijke benadering, met een discussie op (in hoofdzaak) lokaal niveau en met inbreng van vertegenwoordigers van de slachtoffers van de koloniale misdaden en hen die zich hiermee identificeren, kan leiden tot een diepgaande discussie en zo, hopelijk, tot een breder bewustzijn over de aard het Belgische koloniale systeem – een bewustzijn dat minder snel zal worden bereikt indien de beslissing ‘top down’ wordt genomen, een démarche die ertoe zou leiden dat de beslissing om te verwijderen overkomt als een dictaat van een progressief-liberale elite. In het ideale geval kan een democratische benadering van de discussie ook leiden tot een diepere invraagstelling van het Belgische staatsproject én voor een breder besef van de noodzaak om onze openbare ruimte te heroveren.

Daarnaast beoogt een dergelijke benadering nog twee andere dingen.

Ten eerste kan er op die wijze gemakkelijker de sprong worden gemaakt van een dekoloniale eis, d.w.z. naar een verwijdering van de fysieke herinneringen aan het historische kolonialisme en naar het tegengaan van de gevolgen van dit kolonialisme op de beeldvorming over Afrikanen en over Vlamingen van Afrikaanse afkomst, naar een antiracistische strijd die zich niet meer, zoals nu vaak het geval is, voornamelijk ent op Amerikaanse voorbeelden maar die zijn inspiratie put in de concrete hedendaagse situatie in Vlaanderen én, wie weet, in de geschiedenis van andere verzetsbewegingen hier te lande. Zodoende kunnen we hopen te vermijden dat de huidige BLM/dekoloniserings-beweging hier verzandt in een in wezen progressief-liberaal discours dat al te gemakkelijk kan worden gerecupereerd – kijk maar naar hoe nu reeds tal van bedrijven op de antiracistische kar proberen te spannen. Racisme en discriminerende praktijken zijn echter misschien niet ontstaan door het kapitalisme, maar ze worden er wel door gereproduceerd. Anders gesteld: het hoeft niet te verbazen dat een systeem dat in wezen gebaseerd is op sociale ongelijkheid ervoor zorgt dat sociale verschillen, zoals die tussen personen met en zonder recente migratieachtergrond alsook ten gevolge van de historische rol van het racisme in het kapitalistische productieproces, in stand worden gehouden.

Ten tweede kan dit ook meehelpen de basis te leggen van een breder gedragen antikolonialistische beweging, d.w.z. verzet tegen het neokolonialisme waar (onder andere) Afrika ook vandaag nog mee te strijden heeft. En dat gaat dan niet enkel om een aanklacht tegen de opmars van de Chinese invloed in Afrika, maar ook tegen de dominantie van Europese staten (denk aan de Franse) en de uitbuiting door Europese multinationals, met behulp van de Afrikaanse staatsmachten. Het gaat erom de bereidwilligheid om te strijden tegen “onze” bedrijven die bv. Afrika’s kobalt leegzuigen in mensonterende omstandigheden – niet door middel van paternalistische armoedebestrijdingsprojecten die veel strijdbare Afrikanen ergeren, maar door samen met de Afrikaanse antikoloniale krachten een gedemondialiseerde wereld op te bouwen, waarbij zowel hier als ginds de soevereiniteit van de volkeren om over hun eigen economie te beslissen wordt erkend, gebaseerd op de bronnen van gelijkheid en democratie die eigen zijn aan ieders nationale traditie.

 

[1] https://www.dewereldmorgen.be/artikel/2010/06/29/50-jaar-congo-de-historische-speech-van-lumumba/

[2] “De eerste die de waarheid zegt / die moet worden terechtgesteld”. “Le premier” (“de eerste”) kun je ook vertalen als “de premier”, al bedoelde Béart het ongetwijfeld niet zo. En natuurlijk was Lumumba niet de eerste die de waarheid sprak over het Belgische bewind – zij het wellicht wel de eerste die het in het gezicht van de Belgische vorst zegde.

[3] https://doorbraak.be/radio/vlaanderen-tegen-leopold-twie/

[4] Waarom zouden partijen trouwens één ideoloog moeten hebben? Hoort in een partij – of breder: een beweging – die de maatschappij wenst (om) te vormen, niet iedereen ideoloog zijn, in de zin van iemand die met zijn bijdrage in de interne discussies de denkbeelden van de beweging mee vormgeeft en er mee voor zorgt dat de beweging de rol van “collectieve intellectueel” speelt?

[5] Lees trouwens het interessante gesprek met Daniel Vangroenweghe in De Standaard van 27 juni jl.: “Standbeelden voor kolonialen? Dat is olie op het vuur. Als je de Congolezen woest wil maken, moet je vooral dat doen. Het koloniale bewind was niet zo gruwelijk als dat onder Leopold II, maar er was wel degelijk sprake van uitbuiting en gewelddadige, mensonterende praktijken. Dat het gezondheidssysteem zo goed was, is overroepen. Ook het Belgische kolonialisme was er vooral op gericht om zo veel mogelijk geld te verdienen aan de Congolese grondstoffen. Neen, als we al nieuwe standbeelden zouden oprichten, dan voor de Congolese vrouwen: zij hebben enorm afgezien tijdens de hele Congolese geschiedenis. Ik ontving onlangs nog een document waarin stond hoe kolonialen er plezier aan beleefden om de vrouw van een dorpschef door een dorpsbewoner in het openbaar te laten verkrachten. Machtswellust, pure terreur.

[6] Denk aan het taalregime van het Europese octrooibureau, aan de verengelsing van de Koninklijke Militaire School (“And fort he Flemish the same thing!”) of de lauwe reactie op de ondergraving van de taalwet inzake gerechtszaken.

[7] In sommige gevallen kan dat trouwens ruimer zijn dan louter diegenen die in de nabijheid van een monument, een straat met een bepaalde naam, enz. wonen of werken: je kunt bv. stellen dat een aantal openbare ruimten in ons taalgebied – denk aan de Brusselse Grote Mark of aan de Dam in Amsterdam – een ‘nationale roeping’ hebben. Dit artikel biedt niet allicht niet voldoende ruimte om de pro’s en contra’s van deze stelling uitvoering te behandelen.