Eind december lanceerde SP.a-rood een ontwerptekst die de ambitie heeft als basis te dienen voor een visietekst omtrent de Belgische communautaire kwestie.

Als linkse Vlaamse soevereinisten gaan wij graag in op de uitnodiging om mee te discussiëren over de inhoud van deze tekst.

Zoals SP.a Rood in de aanleiding aangeven, is het van belang dat de linkerzijde een eigen visie uitwerkt, en geen louter defensieve houding aanneemt. Het is daarom des te vreemder dat de hele tekst opgebouwd wordt rond één specifieke partij: de N-VA. Het lijkt ons als socialisten veel interessanter om te kijken wat er al aan de linkerzijde zélf geschreven en gezegd werd over deze kwestie; ongetwijfeld kunnen de marxistische flaminganten Antoon Roosens en Ludo Abicht, de voormalige KP-ondervoorzitter Jef Turf en de syndicalisten Karel Gacoms en Herwig Jorissen geen onbekenden zijn. 

 

“In heel de wereld wordt het politieke spanningsveld beheerst door de financiële en economische crisis. Het begin van een verhaal van Asterix en Obelix parafraserend  zouden we kunnen zeggen: in héél de wereld? Neen. Er is één land waar het anders is: België. In België, wereldmarktleider van het surrealisme en van het stripverhaal, kan het aanpakken van de financiële en economische crisis wachten tot de kieskring van Brussel-Halle-Vilvoorde  gesplitst is. Een land van melk en honing inderdaad.”

 Wanneer we kijken hoe andere landen de financiële crisis aanpakken, zouden we zelfs durven geneigd zijn, dit een positieve zaak te noemen. De regering Leterme mag dan wel de banken met miljarden ter hulp geschoten zijn, toch heeft zij de hakbijl nog niet kunnen zetten in de sociale uitkeringen. Terwijl hier een deel van de linkerzijde op straat trekt om een regering te eisen, trekt in Ierland links de straat op met de slogan “Government out! IMF out! ECB out!”.

 

“Deze vaudeville-achtige façade van de Belgische politieke crisis maskeert echter de bittere ernst ervan. Achter de retoriek van ‘responsabilisering’ gaat een doctrine van disciplinering en budgettaire soberheid schuil. Men mag zich immers niet vergissen. De elites in België hanteren dezelfde agenda als in de rest van de wereld: het falen van de neoliberale doctrine van deregulering compenseren door een vlucht vooruit: nog méér deregulering, nog méér afbouw van staten, overheden en sociale bescherming.

Bart De Wever heeft het Vlaamse nationalisme ideologisch vernieuwd: weg van de romantiek naar een sociaal-economisch discours dat naadloos aansluit op de behoeften van het (Vlaamse) patronaat.”

Men kan de burgerij niet voorstellen als een monolithisch blok. Het traditionele Belgische grootkapitaal – personages als Frère, Davignon en Lippens als boegbeelden – beschouwt België nog steeds als beter instrument en coördinatieniveau van hun belangen dan Vlaanderen. VBO-topman Thomas Leysen heeft regelmatig opgeroepen tot ‘communautaire redelijkheid’. Maar ook Luc de Bruyckere van Voka heeft zich gekant tegen de splitsing van de RVA.

Tevens loont het misschien de moeite om na te gaan of het patronaat dat Voka en bepaalde figuren binnen de N-VA vertegenwoordigen wel te vergelijken valt met de klassieke burgerij, en wat de positie van het VBO is. O.i. kan Voka niet beschouwd worden als klassieke, volwaardige, staatsdragende burgerij, zoals we die nog voor de opkomst van de mondialisering kenden (weliswaar niet in ieder land, afhankelijk van de verhoudingen van het land in het (neo)koloniale systeem). Voka is in de eerste plaats een verzamelpunt van de managerselite en de KMO-burgerij: de laatste surft voor een groot deel op de door de multinationale ondernemingen getoonzette mondialisering (de aanvoer- en leveringsbedrijven binnen onze transiteconomie als voorbeeld bij uitstek), en de eerste maakt in strikte zin helemaal geen deel uit van de kapitalistische klasse.

De Belgische traditionele burgerij was wél een klassieke burgerij, met een relatief autonome economische basis, met de Société Générale als paradepaardje. Zij was ook staatsdragend, niet enkel in die zin dat zij – om het cru te zeggen – de touwtjes in handen had, maar ook omdat zij in staat was zichzelf in de ogen van een groot gedeelte van de bevolking op te werpen als drager van de nationale belangen (‘onze bedrijven’), daarmee de klassenstrijd in haar voordeel manipulerend en erin slagend de sluimerende tendenzen tot vorming van een Vlaamse en Waalse natie te temperen. Tegenwoordig heeft zij die hoedanigheid misschien in strikte zin verloren t.g.v. haar keuze om zich te integreren in mondiale kapitalistische groepen en de sociaal-economische kernbevoegdheden op politiek vlak in grote mate over te dragen aan supranationale instellingen, maar zij blijft de staatsstructuur in handen hebben en België gebruiken als (a) haar ‘vakbond’ op het internationale tonneel, en (b) voornaamste instrument om haar neoliberale beleid door en uit te voeren. Het zou bijgevolg een vergissing zijn, om de pijlen exclusief op de Vlaamse ‘plattelandsburgerij’ te richten, en evenmin om louter op basis van de banden tussen N-VA en Voka de Vlaamse onafhankelijkheid te verwerpen, terwijl men tegelijkertijd België verdedigt, ondanks de intieme verbintenis tussen deze constructie en de traditionele Belgische burgerij.

 

“Bart De Wever heeft het Vlaamse nationalisme ideologisch vernieuwd: weg van de romantiek naar een sociaal-economisch discours dat naadloos aansluit op de behoeften van het (Vlaamse) patronaat. Deze nieuwe alliantie heeft het Vlaamse nationalisme zowel sterker als bedreigender gemaakt. Het heeft veel méér in petto dan het breken van de solidariteit tussen het noorden en het zuiden. Het heeft het breken van de solidariteit tout court op de agenda staan, ook binnen de regio’s.”

Het is correct dat het Vlaams-nationalisme van Bart De Wever een eerder sociaal-economisch dan een romantisch discours volgt. Bart De Wever is daar op zich niet zo vernieuwend in geweest: de economische benadering van de Vlaamse emancipatie werd 100 jaar terug al door Lodewijk De Raet geformuleerd (onder het motto: “Taalbelang is stoffelijk belang”).

De economische benadering van het Vlaams-nationalisme kan liberaal ingevuld worden, zoals verschillende N-VA'ers bewijzen, maar kan ook socialistisch ingevuld worden. De klassenanayse op België van Antoon Roosens was een marxistische economische benadering van het Vlaams-nationalisme. Dat die visie geen bedreiging van de solidariteit hoeft te betekenen, maakte hij duidelijk in zijn ‘Vlaams Marshallplan voor Wallonië’ waarin hij voorstelt de Belgische constructie te vervangen door een rechtstreekse solidariteit tussen een soeverein Vlaanderen en een soeverein Wallonië.

 

“Volgens de N-VA is België een onbestuurbaar gedrocht geworden omdat er een soort dubbel-democratie bestaat. We zouden in een land met twee democratieën leven: de ene is een Vlaamse en de andere is Franstalig. Dit zou een onoverzichtelijk institutioneel kluwen veroorzaken dat uiteindelijk niet functioneert. De politieke conclusie die de N-VA bepleit lijkt vanzelfsprekend: zachte boedelscheiding of separatisme. Elk volk bouwt zijn eigen staat. Dit is misleidend. Er bestaan in België misschien twee openbare ruimtes, twee media-landschappen, maar deze haken ook in op elkaar.”

Geen enkel communicatiecircuit haakt niet in op dat van de buitenwereld, dat van volkeren in vrijwillige isolatie in het Amazonegebied misschien uitgezonderd. Uiteraard bestaan er communicatieve banden met het buitenland, maar is dit voldoende reden om (a) de relatieve gescheidenheid van nationale communicatieruimten meteen te ontkennen, (b) het recht op zelfbeschikkingsrecht zinledig te verklaren, en (c) op basis daarvan iedere politieke constructie die beide communicatieruimten omvat te verdedigen? Om het cru te stellen: zijn de pogingen van de Venezolaanse en de Boliviaanse overheden om autonome nationale en regionale instellingen in te richten (ALBA, Banco del Sur), wars van Noord-Amerikaanse bemoeienis, reactionair omwille van de ontegensprekelijke communicatiekanalen tussen hun landen en het Noorden? Doen linkse bewegingen in Europa er op dit ogenblik verkeerd aan om de nationale soevereiniteit te affirmeren t.o.v. de supranationale EU? 

 

“Bovenaan, bij de federale regering, in het koninklijk paleis en in de hoofdkwartieren van de financiële wereld heeft men wel degelijk een overzicht van wat onderaan gebeurt… En nog daarboven, op Europees vlak, beslissen regeringen zelfs zonder de wetgevende macht (parlementen) te raad plegen, laat staan de volkeren. België is geen “dubbeldemocratie” maar eerder een halve democratie, want de echte economische en politieke machtssferen worden ontrokken aan elke volkssoevereiniteit. Naar boven toe is er de Europese Unie waarvan het Europees Parlement geen wettelijk initiatief kan nemen en enkel mag meepraten en beslissingen afremmen. Daarnaast is er een Europese Centrale Bank die los staat van elke politieke (democratische controle) en is er een Europese Commissie die via de diplomatie compromissen maakt met de regeringen van grote lidstaten zoals Duitsland en Frankrijk. Ook dit is niet echt een toonbeeld van democratie. Los van en naast de politieke instellingen bestaan er bovendien economische machten (multinationals, financiële instellingen en patronale organisaties) die achter de schermen lobbyen. Deze economische machten bepalen de sociaal-economische agenda los van de politieke vertegenwoordiging. De muur van het geld bestaat nog steeds en de financiële markten gijzelen probleemloos regeringen met de dreiging van speculatie. Over deze aanvallen op de volkssoevereiniteit zwijgt De Wever in alle talen en met reden. Zijn agenda sluit naadloos aan bij die van het VOKA.”

Zeer terecht klaagt de tekst de inconsequente houding van de N-VA aan, die haar analyse op België weigert toe te passen op de Europese Unie (die zo mogelijk nog minder democratisch is dan het Belgische niveau) en de internationale markt. Die kritiek formuleren wij als linkse Vlaamse soevereinisten ook.

Maar volgens ons hoort de soevereiniteit daardoor effectief bij het Vlaamse volk te liggen, en noch bij de Belgische elites, noch bij de Europese Unie, noch bij de multinationals of de internationale speculanten.

 

“Het argument van de dubbeldemocratie suggereert bovendien dat er maar een democratische besluitvorming mogelijk is binnen één natie. Wat met staten die verschillende naties of taalgemeenschappen omvatten? Wat met grotere constructies? Zijn deze noodzakelijkerwijs ondemocratisch? Wanneer De Wever een symmetrie tussen staat en natie, of één staat met één taalgemeenschap nastreeft, dan geeft hij blijk van negentiende eeuwse romantiek. Een romantiek die minder onschuldig is dan hij lijkt, en in vele gevallen leidde tot een drang naar ‘zuiverheid’ (de échte Vlamingen, wie zijn dat?), burgeroorlog en nog veel erger.”

Het is inderdaad ten eerste maar de vraag in hoeverre een democratische wereldordening levensvatbaar waarvan de natie geen basisgegeven is, zolang deze orde op staten is gebaseerd. D.i. of staten nog levensvatbaar zijn indien zij niet bijeengehouden worden door een natie-constructie, of waar de natie-constructie te zeer wordt aangevallen of ondergraven. Men leze daarin: dat de grote meerderheid van de bevolking zich met de welvaart  van deze staat, en daarmee met de belangen van de leidende klasse (patronaat of arbeidersklasse) van die staat, kan vereenzelvigen. De opkomst van het kapitalisme heef immers zowel de opkomst van het natiestatensysteem als van het concept ‘natie’ betekend.

Uiteraard is die wereldordening op basis van natiestaten geen eeuwigdurend gegeven. Vijfhonderd jaar geleden bestond zij niet; het zou dan ook zeer voortvarend zijn om te veronderstellen dat zij over vijfhonderd jaar nog steeds zal zijn. Maar voorlopig is zij er nog – de huidige mondialisering heeft misschien haar rol veranderd, maar zij blijft het belangrijkste ‘syndicaat’ van de burgerijen. De staat moet dus nog steeds veroverd worden; Marx’ inzichten hebben nog niet aan relevantie ingeboet. Daarenboven zal iedere verandering van het mondiale systeem érgens moeten beginnen: de verandering zal in eerste instantie steeds geterritorialiseerd zijn, en zal een (verdedigings)basis moeten hebben (zelfs als die verandering niet met geweld zou worden verspreid). De meest aangewezen basis daarvoor, is de staat. Ten derde is er tot op heden geen andere locus van de democratie voorhanden dan de staat, alle interessante en lovens- en (soms) aanmoedigenswaardige experimenten ten spijt.

‘Natie’ moet evenwel nog niet hetzelfde betekenen als ‘taalgemeenschap’ – hierin lijdt sp.a-Rood, vrezen we, aan een Belgische beneveling der geesten. Taal is een krachtig instrument om een natie vorm te geven, maar verre van exclusief. Het bekendste voorbeeld is allicht Zwitserland, waarbij er, ondanks de officiële viertaligheid, toch argumenten zijn om te gewagen van een Zwitserse natie. Niet sluit dus uit dat een Franstalige – of een Berberstalige, een Lingalatalige, enz... – Vlaming zou kunnen zijn. Dat is in ieder geval de positie van de V-SB.

De historische evolutie in België heeft tot een ander resultaat geleid: het ontstaan van twee naties, ondergeschikt aan één kapitalistische staat. Men kan deze evolutie natuurlijk betreuren, maar veel zin heeft dat niet. Men kan ze zelfs ongedaan proberen te maken – de laatste jaren zijn er her en der dergelijke oproepen te vinden (bv. de roep op tweetalig onderwijs, waarbij de wetenschappelijke motieven duidelijk overschaduwd worden door de belgicistische). Maar waarom daar energie en tijd aan verspillen, terwijl die nuttiger kan worden besteed aan allerhande vormen van sociale actie? Overigens hoeft Vlaamse onafhankelijkheid ook niet ipso facto het einde van alle banden met Wallonië te betekenen: op vrijwillige basis kan intensief samengewerkt worden – ja, indien gewenst zelfs op confederale basis (zie ook: Lenin). In een post-Belgisch stadium is er zelfs allicht meer ruimte voor ongedwongen samenwerking dan nu (zie bv. het uitblijven van een cultureel akkoord door de weigering van de Franstalige belgicisten om de taalgrens te erkennen). Meer dan iets wat Vlamingen en Walen verenigt, kan België worden opgevat als iets wat hen verdeelt en telkenmale tegen elkaar uitspeelt – uiteraard steeds ten dienste van de belangen van de Belgische financiële en politieke elite. Evenzo kan een verdwijning van het Belgische keurslijf de eliminatie van een bliksemafleider voor de sociale strijd.

De vorige zin moet evenwel niet worden opgemerkt als een pleidooi voor links om nu maar rechts te gaan steunen en de klassenstrijd te staken in afwachting tot rechts België vernietigt en dan pas maar opnieuw te beginnen te ageren. Integendeel, het moet worden opgevat als een aansporing voor links om zelf de handen uit de mouwen te steken, voor een alternatief, democratisch project. Waar links een vacuüm laat, zal rechts dat hoe dan ook opvullen. Er is geen reden waarom links zich de handicap zou moeten op het lijf nemen, die erin bestaat geassocieerd te worden met de burgerlijke staat België. 

 

“Socialisten word dikwijls verweten dat ze onverschillig waren voor de Vlaamse strijd. De vraag kan echter ook worden omgekeerd: waarom is de Vlaamse beweging onverschillig gebleven voor de sociale strijd? Na de eerste wereldoorlog hebben vele linksradikalen en socialisten de taalstrijd au sérieux genomen. Maar de Vlaamse beweging had reeds gekozen voor een enggeestig nationalisme waarbij het volk in feite de drager moest zijn van een autoritaire natiestaat waarin arbeid en kapitaal hand in hand zouden samenwerken. In de tweede helft van de twintigste eeuw is het nationaliteitenvraagstuk omgebogen tot een communautaire kwestie met de taalgrens als inzet.”

De Vlaamse Beweging kan niet worden opgevat als iets met een bepaalde wil, of althans een centraal beslissingsorgaan dat een politieke lijn uitstippelt. Eigenlijk wordt hiermee gewoon de rechts-flamingante geschiedschrijving verdergezet, waarbij linkse flaminganten als niet echt behorende tot de Vlaamse Beweging worden beschouwd en er een artificieel sterk tussenschot wordt gebouwd tussen Vlaamse en sociale beweging. (Bv. “De Vlaamse Beweging was tegen het algemeen stemrecht.”, waarbij enkel bedoelt wordt dat een paar kleinburgerlijke cultuurminnaars tegen het AS waren, en de Vlaamsgezinde socialisten voor het gemak niet tot de Vlaamse Beweging worden gerekend. Of bv. de visie waarin de Vlaamse Beweging van oorsprong een conservatief-katholieke beweging was, waarbij men eerst voor het gemak de Vlaamse Maatschappijenbeweging van Jacob Kats buiten het onderzoeksveld heeft ‘weggedefinieerd’.)

De dominantie van de rechterzijde binnen de Vlaamse Beweging is ons inziens geen argument om de terechte Vlaamse eisen te verwaarlozen. Wanneer de linkerzijde deze materie verwaarloost, zal zij immers door rechts gerecupereerd worden.

 

“Maar ook op dit vlak is de zaak in feite beslecht, hoewel er zeker nog verbeteringen mogelijk zijn voor nederlandstaligen in Brussel en franstaligen in de rand.”

De situatie van Brussel en de Vlaamse Rand kan niet los gezien worden van de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit hoofdstedelijk gewest werd opgericht als antwoord op de Vlaamse en Waalse eis tot verdere autonomie. Door Brussel een zekere autonomie te geven, en door de oprichting van de Franse Gemeenschap werd niet alleen Vlaanderen losgekoppeld van zijn hoofdstad, maar werd er een band gecreëerd tussen Wallonië en de Brusselse francofone elite tegen de wens van de Waalse Beweging in. Tegelijkertijd werd ermee ingespeeld op de wens van een bepaald eentalig Franstalig middenkader binnen de ambtenarij om haar positie te kunnen bewaren (we zien heden ten dage nog steeds hoezeer de taalwet een lege doos is), en de superioriteitsgevoelens van een verfranste middenklasse. In het belang van de modale Brusselaar was en is deze constructie nooit geweest: afgesneden van zijn economische hinterland, blijft Brussel kampen met een structureel financieringstekort. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de stadsvlucht er niet bepaald is afgeremd, de eerste plaats van het meer begoede deel van de Franstaligen – met een intensivering van de verfransing en taalstrijd in de Rand tot gevolg.

Een oplossing van de situatie in en rond Brussel is alleen mogelijk door een fusie van het Vlaamse en het Brussels Hoofdstedelijke Gewest. De Franstaligen in Brussel en de Rand zijn dan een taalgroep binnen Vlaanderen die via eigen instellingen Franstalige scholen en culturele instellingen kan oprichten in Vlaanderen. Binnen een dergelijke context kan het denkbaar zijn randgemeenten met grote Franstalige aanwezigheid een tweetalig statuut te geven. Binnen de Belgische constructie valt daar sowieso niet aan te beginnen.

 

“In België liggen de politieke krachtsverhoudingen sinds enige tijd sterk uit elkaar . In het zuiden domineert één van de sterkste sociaal-democratieën van Europa, terwijl in Vlaanderen de  sociaal-democratie zo klein is geworden dat ze enkel de rode lantaarndrager van de Ierse Labour Party achter zich laat. Een deel van het overheidsapparaat is ondertussen in handen van de gewesten en de gemeenschappen (én de lokale besturen) met hun zeer uiteenlopende politieke machtsverhoudingen. Indien de rechterzijde de Belgische sociaal-economische agenda daadwerkelijk wil bepalen en alle neuzen in dezelfde richting wil krijgen, dan moet ze greep krijgen op de geldstromen tussen de verschillende overheidsniveaus. Zij moet een hefboom in handen krijgen om Brussel en Wallonië financieel te disciplineren en in het neoliberale budgettaire keurslijf te krijgen. Wallonië slaagde erin om zich het afgelopen decennium op economisch vlak wat te herpakken dankzij overheidsinvesteringen met federaal en Europees geld. Zoiets staat haaks op de doctrine van de rechterzijde die een reductie van het overheidsbeslag op de economie nastreeft. Daarom nam De Wever tijdens de regeringsonderhandelingen de financieringswet in het vizier. Het federaal houden van de belangrijkste sociaal-economische hefbomen zal immers steeds opnieuw een onderhandeld compromis met de PS vereisen. De droom van het buitenspel zetten van de PS wordt niet alleen gedeeld door de Vlaamse rechterzijde, maar ook door de MR, die geen kans onbenut laat om zich gretig aan te bieden als wisseloplossing in de regeringsonderhandelingen. Als het er werkelijk op aankomt breekt de links-rechts tegenstelling dus steeds weer door de Vlaams-Waalse tegenstellingen heen.”

 Misschien is het interessant om hier tegenover een citaat van Herwig Jorissen, voorzitter van de Vlaamse socialistische metaalcentrale te zetten:

“Het gevaar is groot dat we ons met ons allen gaan verschansen achter de bredere rug van het Waals socialisme en een idem dito koers gaan varen. Een groter fout kunnen we als Vlaamse progressieven en Vlaamse syndicalisten niet maken. We lopen in dat geval immers het reële gevaar om echt te worden gemarginaliseerd. ABVV-Metaal heeft al lang geleden gezegd dat regionalisering geen taboe mag zijn, ook niet voor een vakbond. Want, zo schreven we vlak voor deze verkiezingen 'wie de organisatie van de staat overlaat aan rechts, moet niet verbaasd zijn als hij vervolgens in een asociaal land ontwaakt.' (…) Wat we nodig hebben, is een progressief beleid dat borg staat voor de pensioenen en de sociale zekerheid, de financiële sector reguleert, zorgt voor een kwaliteitsvol en democratisch onderwijs, werk maakt van één statuut voor arbeiders en bedienden en vecht voor elke job. Wie echter naar zo’n progressief beleid streeft in Vlaanderen, zal dat niet realiseren via Wallonië, maar moet ervoor zorgen dat ook Vlaanderen beschikt over een progressieve meerderheid.” (De Nieuwe Werker, 25 juni 2010)

In plaats van zich neer te leggen bij de electorale verrechtsing van Vlaanderen, en telkens te vertrouwen op het zogezegd linksere Wallonië, moet de linkerzijde zich volgens ons afvragen waarom zij in Vlaanderen electoraal zo slecht scoort.

Een eerste reden is het feit dat de sociaal-democratie de laatste 20 jaar volledig mee gestapt is in de neo-liberale logica. PS en SP.a hebben de laatste decennia hun steun verleend aan liberaliseringen en privatiseringen, aan het Generatiepact, aan de liberale Europese Grondwet en het Verdrag van Lissabon. We zien sociaal-democratische leiders zetelen in raden van bestuur van banken of leveren soms zelfs de secretaris-generaal van de NAVO! De sociaal-democratie is compleet ongeloofwaardig geworden als verdediger van de belangen van de werkende klasse.

Maar ook door het Belgisch discours van de linkerzijde in Vlaanderen, duwt zij steeds meer Vlamingen in handen van rechtse partijen (zoals het VB) of partijen met een dominante rechterzijde (zoals N-VA). Legitieme Vlaamse eisen worden daardoor gerecupereerd voor een liberaal of een anti-Waals verhaal.

Dat het ook anders moet kunnen, hebben wij enkele jaren geleden willen aantonen door (ten tijde van de eveneens bijzonder moeizame regeringsformatie van 2007) aan tafel te zitten met de linkse Waals regionalistische partij RPW (Rassemblement Populaire Wallon) en een gezamenlijke verklaring op te stellen. Hieruit blijkt dat, eens men het Belgische denkkader verlaat, en een consequent linkse koers aanhoudt, samenwerking tussen Vlamingen en Walen wél blijkt te werken.

http://www.v-sb.net/index.php/verklaring-v-sb-en-rpw.html

 

met kameraadschappelijke groeten vanwege,

 

de Vlaams-Socialistische Beweging