Jarenlang was de sociale ongelijkheid een taboe in het discours van de neoliberale profeten. Zij zwoeren bij het “trickle down”-effect: als de rijken rijker worden dan druppelt dit wel neer naar de laagste regionen van de inkomensgroepen. Niks is minder waar gebleken. Recent verschenen belangrijke studies over sociale ongelijkheid. We verwijzen het boek “Kapitaal in de 21e eeuw” van Thomas Piketty (september 2015). Dit jaar verscheen de vertaling van het boek “Global Inequality” (2016), “wereldwijde ongelijkheid”, van de econoom en hoogleraar Branko Milanović. Het boek is de vrucht van vele jaren studie over inkomensongelijkheid tussen en binnen landen. Een overzicht.

 

Superrijken en de mondiale plutocraten

In hoofdstuk 1 wordt de ongelijkheid tussen landen geanalyseerd waarin hij het heeft over de mondiale armen en - middenklassen en de mondiale plutocraten, de bovenste 1 procent van de wereld. De auteur steunt op cijfers uit bronnen waarvan het overzicht een tiental bladzijden omvat. Hij wijst op uiteenlopende trajecten van de werkende klassen in het globaliseringsproces . Hij noemt dit “hoogglobalisering”, het tijdperk van 1988-2008 (bankencrisis) waar eerst China werd ingeschakeld in de onderling afhankelijke wereldeconomie en later de centraal georganiseerde economieën van het Sovjet-blok (Comecon), samen met India, ca 2,5 miljard mensen. Volgens hem zijn de grote winnaars de armen en middenklassen in Azië en de grote verliezers de lagere middenklassen van de rijkere wereld in het Westen. Hij wijst op basis van zijn cijferonderzoek op belangrijke verschillen. De middenklassen uit de opkomende economieën zijn in vergelijking met deze uit het Westen nog steeds betrekkelijk arm. We mogen om die reden aan het begrip “middenklasse” niet dezelfde status geven als we geneigd zijn te doen bij de middenklassen uit de rijke landen. In de opkomende landen rekent de auteur op een inkomen per capita van ongeveer 1000 à 2000 dollar per jaar, in de rijke landen op 5000 tot 10.000 dollar per jaar. De schrijver geeft op basis van tabellen en cijfers een commentaar op de financiële crisis van 2008. Voor Branko Milanović was deze crisis niet “mondiaal”, omdat alleen de rijke economieën door een recessie werden getroffen. Hij spreekt liever over de crisis in de Atlantische economieën. De crisis versterkte het verleggen van het economisch zwaartepunt naar Azië. Stedelijk China heeft nu een hoger gemiddeld inkomen dan Roemenië, Letland en Litouwen. De schrijver stelt dat binnen dertig jaar, historisch een zeer korte periode, China een gemiddeld inkomen heeft dat ongeveer zo hoog is als dat in de EU.

 

Over de allerrijksten maakt hij een onderscheid tussen de ‘bovenste 1 procent ter wereld’ en de mondiale plutocraten: de miljardairs, de hyperrijken’. De eerste groep omvat een 70 miljoen mensen. De tweede groep is veel kleiner en valt buiten het onderzoek naar huishoudens. Het gaat om ongeveer 1.426 hyperrijke (tijdschrift Forbes). Voor zijn onderzoek naar de 1% en de hyperrijken is vooral de omvang van hun vermogen interessant. Er moet dus opgepast worden in de omschrijving van de soorten ongelijkheid: inkomens- , consumptie- of vermogensongelijkheid. Vermogen is veel ongelijker verdeeld dan inkomen of consumptie. Het vermogen van de hyperrijken of mondiale plutocraten wordt geschat op 5,4 biljoen dollar. Volgens een Credit Suisse-verslag (2013) wordt het vermogen wereldwijd op 241 biljoen dollar geschat. Dat wil zeggen dat deze piepkleine groep mensen en hun familie ongeveer 2 procent van het wereldwijde vermogen in handen heeft. Of, om het anders te zeggen: deze multimiljardairs bezitten twee keer zoveel vermogen als heel Afrika (blz. 56). Hun rangen groeien aan. Tussen 1987 en 2013 hebben hun gelederen zich vervijfvoudigd. En hun totaal vermogen heeft zich meer dan verdubbeld. “Deze groei samen met de expansie van de opkomende mondiale middenklasse, is de belangrijkste ontwikkeling van de hoogglobalisering die in de jaren tachtig ontstond (blz. 59).

 

Discussie Thomas Piketty en Branko Milanović

 

In het deel ongelijkheid binnen landen gaat de auteur in discussie met Thomas Piketty en de verklaring die hij geeft voor de ongelijkheids afname in de periode 1918-1980 en de daaropvolgende toename van de sociale ongelijkheid vanaf 1980- tot nu. Voor Thomas Piketty neemt de ongelijkheid toe, overeenkomstig de logica van het kapitalistisch systeem. De normale kapitalistische constellatie van vandaag leidt volgens T. Piketty tot toenemende ongelijkheid, net als in de periode voor de Eerste Wereldoorlog. Piketty wijst vooral op factoren buiten de economie die de ongelijkheid verminderen: het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog met de vernietiging van kapitaal. De oorlogstrauma’s na WOI zorgden voor politieke schokken ondermeer door socialistische en communistische partijen die dankzij de nieuw verworven politieke invloed veel wetgeving introduceerden voor de arbeiders. Ook na WO II werd via een systeem van verplichte sociale zekerheid de ongelijkheid kleiner, Piketty omschrijft dit als “exogene“ gebeurtenissen, buiten de economie.

 

Branko Milanović is hiermee niet akkoord. Hij antwoordt hierop dat het kapitalisme periodes kent van afnemende ongelijkheid, aangedreven door economische krachten van binnen het systeem. Volgens de auteur wordt in het kapitalisme de ongelijkheid van bovenaf begrensd door factoren als de complexiteit van de samenleving, sociale normen, sociale overdrachtsystemen zoals belastingen en de dreiging van opstanden. Branko Milanović spreekt over “kwaadaardige” en “goedaardige” machten die de ongelijkheid verlagen. Alleen groeiende economieën ondervinden neerwaartse druk door “goedaardige” factoren zoals onderwijs, politieke participatie, sociale zekerheid,technologische veranderingen die laaggeschoolden steunen. Kwaadaardige krachten komen van stagnerende economieën zoals oorlogen, burgeroorlogen, ziekten, epidemieën. Branko Milanović legt vooral het accent op “endogene” factoren die de ongelijkheid verminderen. Volgens hem was WO I een gevolg van de imperialistische concurrentie, ingebed in binnenlandse economische omstandigheden van zeer hoge inkomens- en vermogensongelijkheid. Dat wil zeggen enorme spaartegoeden van de heersende klasse, een zwakke binnenlandse vraag en de noodzaak voor de kapitalisten om winstgevende toepassingen buiten hun eigen land te vinden voor de overschotten op hun spaartegoeden. Interne tegenstellingen tussen de sociale klassen vonden een uitweg in WO I. WO I ontketende nieuwe krachten zoals de Russische revolutie, de socialistische arbeidersbeweging en de vernietiging van fysiek en financieel kapitaal.

 

De toekomst: de grote jongens China en de Verenigde Staten

In de studie over sociale ongelijkheid en een projectie in de komende jaren van de 21e eeuw heeft de auteur vooral twee grote staten in het oog: China en de Verenigde Staten van Amerika. Voor hem zijn ze exemplarisch voor de manier waarop sociale ongelijkheid zal evolueren, zowel demografisch als economisch. Afgaand op bewijzen lijkt het er volgens de auteur op dat de inkomensongelijkheid in China sedert 2008 niet is toegenomen en misschien is geslonken. Het Chinese Nationaal Bureau voor de Statistiek (NBS) doet dezelfde bewering. De daling in ongelijkheid, na een toename toen China overstapte van socialisme naar kapitalisme, zou aangedreven zijn door “goedaardige krachten”: gelijkschakeling van onderwijsniveaus naar boven, vergrijzing en de roep om sociale zekerheid, sociale overdrachten, hogere lonen. Maar andere krachten zouden deze trend kunnen remmen vnl. corruptie. Op het hoogste politieke niveau zijn de Chinese machthebbers er zich blijkbaar van bewust dat grote sociale ongelijkheid een gevaar voor hun macht vormt. Daarom wordt een campagne gevoerd om op alle politieke niveaus de corruptie aan te pakken. Er is op zijn ‘chinees’ een reusachtig plan opgezet voor ‘herbalancering’, bedoeld om de schreeuwende ongelijkheid tussen de Chinese kustgebieden en het binnenland te verkleinen. Ook de factor inkomen uit kapitaal neemt toe, en dat vergroot de sociale ongelijkheid. Branko Milanović: “welke krachten zullen de bovenhand krijgen? En is het Chinese politieke systeem wel veerkrachtig genoeg? Het systeem heeft een top- down structuur die veel wegheeft van het keizerrijk China, waarbij niet een keizerlijke, maar een communistische bureaucratie aan de top staat. En wat met de lokale overheden die veelal corrupt zijn, die hun toevlucht nemen tot brutale vormen van uitbuiting en het opleggen van ondraaglijke arbeidsomstandigheden?” Voor de schrijver is het grootste gevaar het land zou kunnen uiteen vallen.

 

De Verenigde Staten bespreekt de auteur onder het veelzeggende titeltje: een volmaakte vorm van ongelijkheid? Branko Milanović wijst op twee gevaren die uit sociale ongelijkheid kunnen voortkomen: plutocratie en populisme (blz.223). Betekent sociale ongelijkheid een bedreiging voor het kapitalisme? En vormt de ongelijkheid een bedreiging voor het democratisch kapitalisme? De eerste vraag kan op middellange termijn met nee beantwoord worden. Niet alleen werd het georganiseerde socialisme als concurrent uitgeschakeld, maar tegenwoordig speelt ook de onvrije arbeid niet meer de belangrijke economische rol die zij tot ongeveer 150 jaar geleden wel had. De hegemonie van het kapitalisme als wereldwijd systeem is zo groot dat degenen die er ontevreden mee zijn, en die ongelukkig zijn met de stijgende sociale ongelijkheid niet over realistische alternatieven beschikken, volgens de auteur. De toenemende inkomensongelijkheid ondergraaft echter deels de ideologische dominantie van het kapitalisme door er de onaangename kanten van te laten zien. Maar aangezien er momenteel geen ideologische alternatieven zijn van enig belang, en aangezien er geen machtige politieke partijen of bewegingen bestaan die op alternatieven aansturen, lijkt de hegemonie van het kapitalisme bijna onaantastbaar. Natuurlijk valt niet met zekerheid te zeggen dat de situatie over twintig- vijftig jaar dezelfde zal zijn. Er kunnen nieuwe ideologieën uitgedacht worden.(blz.225)

Is democratisch kapitalisme houdbaar in de toekomst? Het vraagt niet veel verbeeldingskracht en wat kennis van de geschiedenis (fascisme) om kapitalisme en democratie te ontkoppelen. Sociale ongelijkheid kan hierin een belangrijke rol spelen. Hierin is de afkalving van de macht en betekenis van de middenklasse van essentieel belang. Zij zorgden voor democratie en stabiliteit in het westers kapitalisme. Dat is nu aan het vervallen. Al deze ontwikkelingen leiden tot één conclusie over de veranderingen die zich de afgelopen dertig jaar hebben voltrokken: sociaal separatisme. Deze klassensplitsing heeft vele implicaties. Politiek gezien wordt de middenklasse steeds irrelevanter: de productie verschuift naar luxegoederen voor de rijken en sociale uitgaven van de staat gaan steeds minder naar gezondheid, onderwijs en infrastructuur en steeds vaker naar privé- beveiligingsbedrijven (red.: en privégevangenissen). Het formeel democratisch systeem in de westerse wereld neemt steeds vaker de vorm aan van een plutocratie: de heerschappij van de rijken en superrijken. In marxistische termen is het de “dictatuur van de bezittende klasse”. De overheid wordt niets anders dan, zoals K. Marx in het Communistisch Manifest stelde: “het comité voor het beheer van de gemeenschappelijke belangen van de bourgeoisie”.

 

Globalisering is ongelijkheid, rol van de natiestaat

 

Branko Milanović erkent dat “het in het belang van de rijken is het huidige globaliseringsproces te bevorderen”(blz.232). De middenklasse en de armen kunnen dit proces doen ontsporen. Om dit te vermijden gebruiken de rijken twee strategieën: de democratie onderdrukken en onder de bevolking een ‘vals bewustzijn” creëren. Volgens de auteur is dit laatste verwant met het ‘marxistische jargon’ van Antonio Gramsci, ‘hegemonie’ genoemd. De media onder controle van de rijke elite leidt de armen en de middenklasse doelbewust af om niet hun eigen economische belangen te behartigen, maar om zich te richten op andere kwesties van sociale en religieuze aard. Ze leiden vaak tot verdeeldheid. Deze afleiding is geen samenzwering in achterkamertjes, maar het resultaat van een collectief geschapen eliteconsensus. In Europa ligt volgens de auteur de situatie anders. In de Europese landen hebben we meerderheidspartijstelsel, en hebben ze minder te lijden onder de invloed van het grote geld. Het is volgens hem in Europa moeilijker om de democratie in plutocratieën te veranderen. Hier is vooral populisme en nationalisme aan de orde en is bezig de traditionele politiek te verdringen.

 

In zijn laatste beschouwing (van in totaal tien thema’s) antwoordt hij in één zin op de vraag of de ongelijkheid zal verdwijnen zolang de globalisering doorgaat. “ Neen. De opbrengsten van de globalisering zullen niet gelijk verdeeld worden” (blz. 275). Ondanks zijn jarenlang onderzoek naar de mondiale (globale) sociale ongelijkheid en het aanvaarden van de globalisering als een onomkeerbaar feit, blijft volgens Branko Milanović de natiestaat een belangrijke analysecategorie: “alhoewel de economieën van individuele natiestaten belangrijk zijn, en vrijwel alle politieke handelingen op dat niveau plaatsvinden, neemt de globalisering alleen maar in kracht toe.” In het boek beschouwt de auteur het mondiale niveau “als een nieuwe, extra laag, bovenop de nationale lagen. Vanuit politiek perspectief zijn nationale ongelijkheden nog altijd de belangrijkste vorm van ongelijkheid. Onze wereld is politiek georganiseerd in natiestaten. Het zijn ongelijkheden binnen naties waarover mensen het vaakst in debat gaan.” Het boek is een aanrader. We volgen Thomas Piketty in zijn reactie op het boek: “Milanović weet op de meest toegankelijke manier de sociale ongelijkheid binnen een land en tussen landen onderling te verklaren. Een must-read”.

 

Miel Dullaert

(*)Wereldwijde ongelijkheid, welvaart in de 21e eeuw. Branko Milanović. 333 blz. (28 blz. bibliografie en register)- uitgeverij Spectrum bv, Houten-Nederland (2017). B. Milanović is een Servisch-Amerikaanse economist, hoogleraar aan de City University of New York en verbonden aan het Luxembourg Income Study (LIS) Cross-National Data Center. Hij heeft o.a. gewerkt bij de Wereldbank, John Hopkins University en het Carnegie Endowment for International Peace in Washington.