Op het eerste gezicht hebben de Russische Oktober Revolutie en de Raad van Vlaanderen niet veel met elkaar te maken. Toch zijn er zeer duidelijke verbanden. Het volstaat de chronologie van gebeurtenissen in 1917 zorgvuldig te bekijken.

 

  • 29 dec. 1916: oprichting van de Vlaamsche Sociaal Demokratische Arbeidersgemeenschap (VSDAG) door o.m. Jef Van Extergem

  • 4 feb. 1917: oprichting van de Raad van Vlaanderen

  • 11 feb. 1917: het opperbevel van het Belgisch leger verbiedt de zgn. Frontbeweging

  • 3 maart 1917: een delegatie van de Raad van Vlaanderen vertrekt naar Berlijn om aan de regering van het Keizerrijk te vragen de totstandkoming van “een zelfstandig en soeverein Vlaanderen” te vragen op een internationale vredesconferentie

  • 8 maart 1917: in Rusland begint de Februarirevolutie die op 15 maart 1917 een einde stelt aan het tsaristische regime

  • 21 maart 1917: de Duitse bezettingsoverheid voert de bestuurlijke scheiding door in de Belgische staat

  • 1 april 1917: het allereerste artikel achter de frontlinie over de Raad van Vlaanderen verschijnt in het Limburgs Studentenblaadje voor Oorlogstijd

  • 7 nov. 1917: In Rusland begint de Oktoberrevolutie. Rode Gardisten o.l.v. Lev Davidovitsj Bronstein "Trotski" bezetten cruciale plaatsen in Petrograd, Moskou, etc.

  • 8 nov. 1917: Vladimir Iljitsj Oeljanov "Lenin" wordt voorzitter van de Raad van Volkscommissarissen

  • 15 nov. 1917: De Raad van Volkscommissarissen vaardigt een decreet uit waarin het recht op zelfbeschikking en onafhankelijkheid van de nationaliteiten in het Russische imperium erkend wordt

  • 13 dec. 1917: de Russische Republiek tekent een (voorlopige) wapenstilstand met het Duitse Keizerrijk

  • 22 dec. 1917: de Raad van Vlaanderen neemt in het geheim de beslissing om over te gaan tot de uitroeping van de onafhankelijkheid van Vlaanderen (tegen de wensen van zowel de Belgische als Duitse politieke en militaire overheden)

     

 

 

 

Toen de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 begon, werden zowel de socialistische organisaties als de nationale bewegingen van volken zonder staat in de oorlogvoerende imperia voor hetzelfde dilemma geplaatst: passief zijn of activistisch zijn. In Ierland, onder zowat alle niet-Russische volken in het tsaristische imperium en ook in Vlaanderen waren er belangrijke stromingen in de nationale beweging die er voor opteerden om de actie verder te zetten. In de sociaaldemocratie was meestal het tegendeel waar. Het waren “onooglijke minderheden” die besloten dat de klassenstrijd moest verdergezet worden en dat de imperialistische oorlog moest omgevormd worden in een burgeroorlog in de respectievelijke imperialistische staten zelf. De meest toonaangevende beweging onder de nationale bewegingen was in dit opzicht de republikeinse beweging in Ierland. De meest leidinggevende personages in het socialistische kamp waren Lenin, Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. Maar alleen Lenin zou er in slagen om uiteindelijk ook een in zekere zin succesvol revolutionair proces in gang te zetten. En in een aantal gevallen waren er revolutionairen die de strijd voor nationale zelfbeschikking uitdrukkelijk verbonden met de klassenstrijd. De bekendste is ongetwijfeld James Connolly, bevelhebber van de Irish Citizens’ Army en een van de meest emblematische leiders van de Ierse Paasopstand. In Vlaanderen was een nog piepjonge Jef Van Extergem de figuur die het meest ruchtbaarheid aan deze specifieke politieke opstelling zou geven. Maar hoe sterk deze personages ook waren, ze waren afhankelijk van externe steun om te bereiken wat ze bereikten. Zij zochten alle mogelijke hulp die hen dichter bij hun doel kon brengen vanuit het principe “de vijand van mijn vijand is bruikbaar” maar zonder ooit het doel uit het oog te verliezen. Op het proces tegen Van Extergem in 1920 getuigde August Borms: “Hij zegde dat wij niet alleen revolutionair moest zijn tegen Havere [de Belgische regering] maar ook tegen Berlijn.”

 

Wij menen dat het nuttig is een aantal facetten van de Russische Oktoberrevolutie die meestal minder belicht worden wat meer aandacht te: de rol van het Duitse Keizerrijk, de strijd voor het beëindigen van de imperialistische oorlog, de verdeeldheid en twijfel in (het Centraal Comité) van de bolsjewistische partij, de impact er van op de nationale (onafhankelijkheids)bewegingen.

 

Toen de wereldoorlog effectief op 1 augustus 1914 begon, bevond Lenin zich samen met zijn vrouw Nadja en de bij hen inwonende moeder van zijn vrouw in het dorpje Poronin, in Galicië, het deel van Polen dat deel uitmaakte van het Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk. Hij werd er verdacht van spionage door de plaatselijke bevolking en door de lokale politie op 7 augustus opgepakt en opgesloten. Hij bleef er 11 dagen in de gevangenis en werd slechts vrijgelaten door tussenkomst op het hoogste niveau: de Oostenrijkse sociaaldemocraat Viktor Adler kwam voor hem tussen bij de Oostenrijks-Hongaarse minister voor binnenlandse zaken Karl Freiherr Heinold von Udynski, door te verklaren dat Lenin een veel grotere vijand van tsaristische Rusland was dan het Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk ooit geweest was, was of zou zijn. Op 19 augustus werd Lenin vrijgelaten, waarna het gezin terug naar Zwitserland verhuisde. Omdat Lenin het niet zagen zitten om voor de derde maal in Genève te gaan wonen, vestigden ze zich in Bern. Zowat alle Russische ballingen in Europa gingen naar Zwitserland als ze er al niet woonden omdat het Groot-Brittannië en Frankrijk nu uitdrukkelijke bondgenoten van tsaristische Rusland waren en ze bang waren gearresteerd en uitgeleverd te worden. En ze waren ook bang dat als ze in het Duitse of Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk zouden verblijven ze door de Russische publieke opinie als landverraders beschouwd zouden worden. Het was daar in Zwitserland dat in september 1914 Alexander Kesküla opdook. Kesküla was een Estse balling, socialist en nationalist, die in 1905 tijdens de revolutie lid was geweest van de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij. Hij haatte het tsaristische Keizerrijk evenzeer als Lenin en werkte als agent voor het Duitse Keizerrijk om het tsaristische rijk ten val te brengen. Kesküla sprak vloeiend Duits en had contacten met hoge functionarissen van het Duitse ministerie van buitenlandse zaken, zoals minister Gottlieb von Jagow en staatssecretaris Arthur Zimmermann. Kesküla probeerde de Duitsers er toe te bewegen om steun te geven aan de vertegenwoordigers van de onderdrukte nationaliteiten in het tsaristische imperium. Later zou hij ook nog proberen een conferentie van niet-Russische activisten en revolutionairen georganiseerd te krijgen met de bedoeling een centraal bestuur in te stellen voor het organiseren van opstanden van de niet-Russische volken in het tsaristische imperium. Wellicht was het deze zoektocht naar geschikte revolutionairen die Kesküla in Zwitserland bracht. Van zijn hand is de eerste getuigenis die we in de archieven van het Duitse ministerie van buitenlandse zaken aantreffen. Op 30 november 1914 schreef Kesküla vanuit Stockholm dat in Petrograd verscheidene leden van de Doema (het parlement van het tsaristisch imperium, dat niet veel macht had) gearresteerd waren en “dat deze mensen georiënteerd waren als de heer Lenin (Bern)” en dat “als iemand bekwaam is, het mogelijk zou moeten zijn meer van hem te maken dan hij zelf wenst”. Begin 1915 had Kesküla, terug onderweg naar Zwitserland, ook opnieuw contacten met het Duitse ministerie van buitenlandse zaken. Hij verkreeg er de medewerking om een kamp van “vooraanstaande” Russische krijgsgevangenen te bezoeken, mogelijk gevangenen uit de niet-Russische nationaliteiten. Eind februari 1915 was Kesküla terug in Zwitserland en voor zover we weten had hij eind maart 1915 een eerste ontmoeting met Lenin. Lenin weigerde – voorlopig – zijn organisatie voor de Duitsers bruikbaar te maken. In mei 1915 zond Kesküla een rapport over Lenin en de Bolsjewieken aan het Duitse ministerie van buitenlandse zaken. Hij beschreef Lenin hierin als een goed organisator, energiek en meedogenloos. Maar zijn aanhang is beperkt tot stadsarbeiders in Rusland terwijl de mensjewieken een veel bredere basis hebben maar met uitzondering van een kleine “internationalistische” groep Russisch-patriottisch gezind waren en daarom een Duitse overwinning bestreden. Hij ging verder met te schrijven dat er “vanuit Duits standpunt gezien” nog een ander bezwaar bestond tegen de sociaaldemocraten in het algemeen: “zowel de bolsjewieken als de mensjewieken geloven op dit moment (1915) dat de revolutie in Rusland onvermijdelijk is maar zij willen de revolutie vertragen tot het eind van de oorlog om de leiding te kunnen krijgen over een verenigd rijk. Een vroegtijdige revolutie zou volgens hen kunnen leiden tot een verbrokkeling van Rusland.” Dit verklaart ook Lenins passiviteit volgens Kesküla. “Hij wil niet dat de revolutie door de Duitsers zal kunnen worden gebruikt. En daarom is hij noch de rest van de sociaaldemocraten absoluut betrouwbaar”, aldus Kesküla. Hij besloot zijn rapport met het advies aan de Wilhelmstrasse een driepuntenprogramma te aanvaarden: steun naar buiten toe aan de niet-Russische volken, opbouw van een onafhankelijke revolutionaire beweging in Rusland om op die manier de tegenstribbelende ballingen voor voldongen feiten te plaatsen en een brede inspanning om de ballingen over te halen “tot de Duitse denkwijze”.

 

Uit de Duitse archieven blijkt dat Kesküla zijn ontmoetingen met Lenin gedurende de zomer van 1915 voortzette, blijkbaar met het oog op het laatste programmapunt. Eind september kwam Kesküla op de Duitse ambassade in Bern met een document dat door ambassadeur Gisbert Freiherr von Romberg onmiddellijk naar rijkskanselier von Bethmann-Hollweg werd gestuurd. Het document bevatte Lenins scenario voor een revolutie in het Russische rijk en een vrede met het Duitse Keizerrijk. De zeven punten die Lenin naar voor schoof waren de volgende:

 

  • Rusland wordt tot een republiek verklaard;

  • de grote landgoeden in Rusland worden onteigend;

  • de achturige werkdag wordt bij wet vastgelegd;

  • er komt autonomie voor de volken van Rusland;

  • er wordt geen schadevergoeding betaald noch grondgebied afgestaan aan het Duitse Keizerrijk;

  • het Russische leger trekt zich terug uit de Turkse gebieden;

  • Rusland ontketent een aanval op Brits-Indië.

 

Lenin heeft nooit over dit document gerept en we weten ook niet of hij de bedoeling had om ooit al deze bepalingen uit te voeren, maar ze tonen wel aan in welke “termen” Lenin met het Duitse Keizerrijk en zijn vertegenwoordigers onderhandelde.

 

Kesküla had van de Duitse regering een bedrag gekregen van omgerekend meer dan 50.000 dollar. Het is opvallend dat Lenin vanaf de lente 1915 tot de zomer 1916 – de periode waarin hij contact had met Kesküla – opnieuw voldoende geld had om regelmatig het “centrale orgaan van de RSDAP” “Sotsial-Demokrat” uit te geven, een blad waarvan hij sedert 1911 uitgever was. Hierin viel hij trouwens “de Duitse denkwijze”, nl. dat de Duitse generale staf de sterkste bondgenoot van de Russische revolutionairen was, aan maar hij deed dat met een voor zijn doen opvallende mildheid. In de zomer van 1916 werden de contacten tussen Kesküla en Lenin verbroken. Het is niet onwaarschijnlijk dat zware meningsverschillen over de toekomst van de niet-Russische volken binnen het tsaristische imperium aan de basis hiervan lagen. In ieder geval had Lenin, die in maart 1916 maar Zürich verhuisd was, geen geld meer. “Iljitsj zocht overal wat geld te verdienen” schreef zijn vrouw Nadja in haar memoires.

 

De contacten van het Duitse Keizerrijk met Lenin stonden niet op zich maar kaderden in een beleid dat al voor het uitbreken van de feitelijke oorlogshandelingen in augustus 1914 ontwikkeld was. Onder Bismarck was de Duitse politiek over het algemeen pro-Russisch geweest en in 1905 had het Duitse Keizerrijk Tsaar Nikolaj II nog aangemoedigd in zijn oorlog tegen Japan. Vanaf 1909 echter, toen Theobald von Bethmann-Hollweg rijkskanselier werd, begon het Duitse Keizerrijk over te hellen naar een anti-Russische politiek. Tot in de zomer van 1914 hoopte keizer Wilhelm II nog de oorlog te kunnen beperken tot het Habsburgse Keizerrijk en Servië of in ieder geval tot een oorlog tussen het Duitse en het Habsburgse Keizerrijk enerzijds en Servië en Frankrijk anderzijds en dat Rusland buiten de oorlog zou blijven. Maar toen in juli 1914 deze illusie moest opgegeven worden richtte de Duitse regering haar aandacht op de mogelijkheden om revoluties en opstanden te stimuleren achter de vijandelijke linies van zowat al haar tegenstanders. In augustus werd besloten de onderdrukte volken in Ierland, Brits-Indië, Egypte, de Kaukasus, Oekraïne, “Russisch” Polen en Finland te steunen. Voor wat het westelijke front betrof had staatssecretaris voor buitenlandse zaken Zimmermann eind 1914 een ontmoeting met de vroegere Britse diplomaat en Ierse revolutionair Roger Casement. Het plan was om op de westkust van Ierland 25000 Duitse soldaten en 75000 geweren te ontschepen. Het plan werd echter afgeschoten door de Duitse generale staf. Een Duitse U-boot bracht Casement terug naar Ierland maar hij werd er bijna onmiddellijk na zijn ontscheping op 21 april 1916 op Banna Strand door de Britse veiligheidsdiensten gearresteerd. Gelijktijdig zou een Duits schip, de Libau, varend onder Noorse vlag en met een nieuwe naam, de Aud, 20000 geweren, een miljoen kogels en een voorraad springstof ontschepen voor de Ierse opstandelingen. De lading viel echter ook in Britse handen.

 

Vanaf het einde van de herfst van 1914 begon het programma zich in het bijzonder op het Russische rijk te concentreren. Dit beleid was gebaseerd op een pessimistisch inzicht van de rijkskanselier. In november 1914 schreef hij dat hij niet geloofde dat Duitsland de oorlog kon winnen zolang de Brits-Frans-Russische alliantie intact bleef. Hij werd hierin gevolgd door von Falkenhayn, een van de leden van de Duitse generale staf. Ondermijning van het tsaristische imperium werd dus een van de belangrijkste doelstellingen. Vijf ambassades speelden een centrale rol hierin, nl. die in Stockholm, Kopenhagen, Boekarest en Constantinopel – in landen die aan het Russische imperium grensden – en Bern in Zwitserland waar het gros van de Russische ballingen verbleef. Deze vijf ambassades controleerden nagenoeg alle verbindingslijnen met Europees Rusland. De tactiek was tweevoudig: enerzijds onafhankelijkheidsbewegingen bevorderen onder alle niet-Russische volken in het tsaristische imperium en anderzijds door middel van Russische revolutionairen het Russische kerngebied ondermijnen. Het eerste doel was de Oekraïne. Nadat een plan om de Zwarte Zeevloot in opstand te laten komen mislukt was, gaf keizer Wilhelm II op 8 augustus 1914 opdracht tot het ter beschikking stellen van grote financiële middelen voor een opstand in de Oekraïne. Hans Freiherr von Wangenheim, ambassadeur in Constantinopel kreeg instructies om de beweging met volle kracht te ondersteunen. Spoedig werd met steun van het Duitse en Habsburgse Keizerrijk een “Bond voor de Bevrijding van Oekraïne” gesticht. Het was de eerste van een reeks gelijkaardige organisaties die schijnbaar onafhankelijk van aard, maar in het geheim door Berlijn geleid werden. De drijvende kracht achter de Bond was Marian Melenevski, alias Bassok, een Oekraïense sociaal democraat en vroegere vriend van Trotski.

 

Maar agenten als Kesküla en Melenevski zouden al spoedig overschaduwd worden door een veel belangrijker agent van het Duitse Keizerrijk: Alexander Helphand, alias Parvus. Parvus had in 1905 met Trotski samengewerkt in de Sovjet van Sint-Petersburg. Tegen eind 1905 werd beiden gearresteerd en naar Siberië verbannen. Beiden ontsnapten ze ook afzonderlijk uit Siberië en Parvus had zich eerst in Duitsland gevestigd. Hij had er zich een kapitaal vergaard door de verkoop van farmaceutische en andere chemische producten aan het Duitse leger en in de uitgeverswereld. Sedert 1910 had hij zich in Constantinopel gevestigd en was er eind 1914 adviseur geworden van de regering van de Jonge Turken die het Ottomaanse Rijk aan de zijde van de Centrale Mogendheden in de wereldoorlog brachten. Via de Duitse ambassade zocht Parvus contact met de regering in Berlijn. Op 6 maart 1915 kwam Parvus in Berlijn aan en werd er ontvangen door dr. Kurt Riezler, een vertrouwensman van rijkskanselier von Bethmann-Hollweg. Parvus had zijn voorstellen in een 18 bladzijden tellend document neergeschreven onder de titel “Voorbereidingen voor een politieke massastaking in Rusland”. Voor zijn voorstellen had hij gebruikt gemaakt van zijn ervaringen tijdens de revolutie van 1905 en zijn persoonlijke kennis van de Russische revolutionaire politiek. Het document werd de blauwdruk van de strategie van het Duitse Keizerrijk voor de Russische revolutie. Naast de voor de hand liggende voorstellen zoals het ondersteunen van de nationale bewegingen van de niet-Russische volken, verspreiding van revolutionaire en defaitistische propaganda, etc. deed Parvus een hele reeks concrete voorstellen voor praktische aangelegenheden. Petrograd moest het hoofdkwartier worden van de revolutionaire beweging en politieke acties moesten in drie grote industriële ondernemingen geconcentreerd worden: de Oboechov-, Poetilov- en Baltik-fabrieken. Er moesten kaarten van Petrograd worden gedrukt die samen met wapens en munitie Rusland dienden binnengesmokkeld te worden zodat als het juiste moment aanbrak, gewapende revolutionaire arbeiders de sleutelposities in de stad zouden kunnen bezetten. Er moest een spoorwegstaking georganiseerd worden om de verbinding van Petrograd en Moskou met Warschau te verbreken. Terzelfder tijd moest het zuidwestelijke spoorwegnet worden vernietigd. De leiding van de staking moest aan de RSDAP toevertrouwd worden en met Duitse financiële steun. Hij stelde voor om een conferentie te houden in een neutrale staat als Zwitserland om anti-tsaristische ballingen (mensjewieken, bolsjewieken, sociaalRevolutionairen, anarchisten) samen te brengen. Hij stelde voor om de sociaal-revolutionairen in het Russische binnenland te contacteren via Russische agenten die meestal onderwijzers waren. Zij zouden moeten voorzien worden van middelen om de Zwarte Zeevloot in opstand te doen komen, de oliebronnen van Bakoe in brand te steken en stakingen in het steenkoolbekken van Donetsk te organiseren. Hij pleitte er ook voor om een expeditie naar Siberië te sturen om daar de politieke ballingen te bevrijden. In Finland moesten revolutionaire basissen aangelegd worden aan de grens met Rusland. Onder Amerikaanse joden moest nog meer anti-Russische propaganda gemaakt worden om geld in te zamelen voor de oppositie en om de tsaar onder druk te zetten. Ten slotte moest er een voorlopige regering voorbereid worden die bij abdicatie van de tsaar de macht kon overnemen en een vredesakkoord met de Centrale Mogendheden sluiten. De Duitsers beseften dat ze hier met een gedreven en deskundig man te doen hadden. Parvus mocht zijn plan verder uitwerken. Hij kreeg een Duits paspoort en een dag later werd aan de Duitse schatkist een toelage van twee miljoen rijksmarken gevraagd voor propaganda in Rusland. Eind maart 1915 ontving Parvus de helft van dit bedrag. Parvus had geen enkele scrupule rond geld en gaf het uit zoals hij het kreeg. In mei 1915 ging Parvus naar Zwitserland om er Russische revolutionairen te rekruteren voor zijn project om een een “Wetenschappelijk Instituut” op te richten voor de vertaling en heruitgave van socialistische geschriften. Hij had er in Bern een ontmoeting met Lenin. Hij zocht Lenin op in het restaurant waar hij met Nadja en andere bolsjewieken aan het dineren was. Ze hadden een kort gesprek waarna ze het restaurant verlieten. Lenin nam Parvus mee naar zijn appartement waar ze verscheidene uren praatten. Parvus verklaarde later dat hij Lenin probeerde te overtuigen dat de bolsjewieken niet konden winnen zonder Duitse steun. Lenin zelf vertelde niemand details van hun gesprek maar liet uitschijnen dat hij Parvus wantrouwde. Waarschijnlijk gebruikte Parvus Lenin om geld en middelen naar de bolsjewieken in Petrograd en Moskou door te sluizen en Viktor Tsjernov en Mark Natanson (alias Bobrov), twee leiders van de linkervleugel van de sociaal-revolutionairen, die gelijkaardige posities als Lenin verdedigden met betrekking tot de oorlog en die ook in ballingschap leefden, om geld naar het sociaal-revolutionaire netwerk in de rest van het Russische rijk door te sluizen.

 

Het “Instituut” werd in Kopenhagen gevestigd en begon te werken in juni 1915. In feite was het bedoeld als een buitenlands hoofdkwartier voor de revolutie in Rusland. Kopenhagen werd gekozen vanwege van zijn ligging in het neutrale maar Duitsvriendelijke Denemarken, zijn sterke socialistische beweging maar vooral zijn goede verbindingsmogelijkheden van en naar Petrograd. Een jaar later, zomer 1916, was zijn “Wetenschappelijk Instituut” een breed veld van nevenactiviteiten beginnen te bestrijken. Er was in Denemarken een wapendepot opgezet en een geregelde koerierdienst georganiseerd om de wapens in Rusland binnen te smokkelen. Zijn tijdschrift “Die Glocke” verscheen tweemaal per week en er verschenen ook andere publicaties. De oorspronkelijk 10 rondreizende agenten in Rusland waren uitgegroeid tot een netwerk van spionnen die een constante stroom aan informatie binnen brachten. Eind december 1915 had Parvus nog eens het equivalent van een miljoen roebel gekregen van de Duitse regering. Maar het was cruciaal om genoeg van dat geld in roebels om te zetten en die veilig aan de revolutionaire organisaties in het tsaristische rijk over te maken. Daarom besloot Parvus om commerciële relaties met Rusland uit te bouwen. De grens tussen het semiautonome Finland en het eigenlijke Rusland werd slecht bewaakt, mede ten gevolge van het tekort aan Russische troepen. Bovendien waren er vele achterpoorten waardoor de Russische wetten met betrekking tot handel met de vijand konden omzeild worden. In december 1915 en januari 1916 stelde het Russische ministerie van handel en industrie een lange lijst op van producten die niet langer vielen onder de Wet op de Handel met de Vijand. In het bijzonder werd de import in het tsaristische imperium van ijzer, staal, lood, nikkel, aluminium, koper, etc., allemaal metalen die Duitsland produceerde, toegelaten. Parvus legde zich op grote schaal op deze handel toe en voegde er nog een hele reeks producten als medicijnen en elektrische apparaten aan toe. Een gedeelte van de roebels die hij daarmee verzamelde bleef in Rusland en werd daar door zijn agenten onder de revolutionaire organisaties verdeeld. Terzelfder tijd ontwikkelde Parvus ook in het westen zijn handelsimperium. Bij het begin van de oorlog importeerde Denemarken de meeste van de steenkool die het nodig had goedkoop uit Groot-Brittannië. Maar toen de U-boot campagne zich ontwikkelde stegen de prijzen en was Parvus in staat om de Britten te beconcurreren met Duitse steenkool. Daarna dreef hij zijn winst op door kunstmatige schaarste te creëren. In al deze activiteiten kreeg Parvus de volle steun van de Duitse ambassadeur in Kopenhagen Ulrich Graf von Brockdorff-Rantzau, die Berlijn ook adviseerde om Parvus te blijven vertrouwen en gebruiken zolang hij enigszins gecontroleerd kon worden. We zullen nooit weten hoeveel geld precies door Parvus’ handen ging, hoeveel er precies naar de revolutionairen in Rusland ging en hoeveel er in zijn eigen zak verdween, maar toen de oorlog voorbij was ging Parvus in Zwitserland wonen en gaf daar aan de belastingdienst op dat zijn persoonlijk vermogen 30 miljoen Zwitserse frank bedroeg.

 

Doorheen 1916 kregen de Duitsers een constante stroom aan informatie uit Rusland. Zij wisten dus maar al te goed van de oorlogsmoeheid onder brede lagen van de bevolking, de stakingen in Petrograd, de toenemende vijandigheid tegen de tsaar in de Doema, de intriges en samenzweringen, de chaos in het Russische leger, etc. Parvus’ agenten rapporteerden met grote precisie en snelheid deze feiten en toestanden. Parvus zelf verwachtte dat er een enorme uitbarsting zou plaats vinden op 22 januari 1917, de twaalfde verjaardag van Bloedige Zondag die aanleiding was geweest tot de revolutie van 1905. Maar de uitbarsting kwam er anderhalve maand later, naar aanleiding van de betogingen voor de internationale vrouwendag op 8 maart, 23 februari volgens de Juliaanse kalender. En de Februarirevolutie was de aanloop tot de Oktoberrevolutie. De Februarirevolutie had geen organisatie, of had vele organisaties; geen leiders, of vele leiders, en geen vaststaand concreet doel. Een anonieme boer uit Siberië getuigde: “Wij voelen ons alsof wij uit een donker hol naar het heldere licht zijn gevlucht. En daar staan wij dan, niet wetend waarheen wij moeten gaan of wat wij moeten doen.”

 

Op 15 maart abdiceerde de tsaar. Er stond echter geen alternatieve macht klaar om het vacuüm op te vullen dat de laatste van de Romanov-heersers na 300 jaar achter liet. Er kwam een voorlopige regering die met plak- en spuugwerk aan elkaar hing maar die wel de oorlog verder zette. De val van het tsaristische regime had dus voor het Duitse keizerrijk niet veel veranderd. Dus lag het voor de hand dat de voorlopige regering ook ten val diende gebracht te worden en vervangen door een regering die wél vrede wilde sluiten. Nog voor hun het bericht bereikte dat vooraanstaande Russische ballingen wilden terugkeren, had het Duitse ministerie van buitenlandse zaken nog eens vijf miljoen rijksmarken gevraagd aan de schatkist voor propaganda in Rusland. Na enige dagen aarzeling en nadenken hadden een groep van ballingen waaronder de bosjewieken Lenin en Zinovjew, de mensjewiek Joeli Martov en de sociaal-revolutionair Bobrov, op 19 maart aan de Zwitserse socialistische voorman Robert Grimm gevraagd contact op te nemen met de Zwitserse regering om via haar een regeling te krijgen zodanig dat ze over land via Duitsland naar Rusland zouden kunnen terug keren. De Zwitserse regering wilde haar neutraliteit niet in gevaar brengen en geen waarneembare rol spelen in dit plan, maar ze verwittigde wel de Duitse ambassadeur in Bern. Freiherr von Romberg telegrafeerde het nieuws op 22 maart naar Berlijn. Het verzoek werd ook meteen doorgegeven aan het opperbevel van het Duitse leger.

 

Lenin had in die dagen zijn “Brieven van Verre” geschreven. Wat Rusland nodig had was een onmiddellijk vredesprogramma zoals hij dat had uitgewerkt in Sotsial Demokrat van 1915: een vredesverdrag waarin Rusland zijn verbintenissen met Frankrijk en Engeland verbrak en onderhandelingen opende met alle oorlogvoerenden. De regering met Miljoekov, van de gematigd pro-tsaristische Constitutioneel-Democratische Partij (de zogenaamde “Kadettenpartij”), was simpelweg een werktuig in handen van het Britse en Franse imperialisme, schreef hij. “De Duitse arbeider ziet nu dat de strijdende monarchie in Rusland is opgevolgd door een strijdende republiek, een republiek van kapitalisten , die de imperialistische oorlog willen verder zetten en die trouw blijven aan de roverstraditie van de tsaristische monarchie. Oordeel zelf of de Duitse arbeider vertrouwen kan hebben in een dergelijke republiek.” In een telegram dat hij stuurde aan een groep bolsjewieken die in Noorwegen op het punt stonden te vertrekken naar Petrograd, scheef hij: “Onze tactiek is: absoluut wantrouwen, geen steun aan de nieuwe regering, Kerenski bijzonder verdacht; waarborg bewapening proletariaat; onmiddellijke verkiezing Petrogradse Doema; geen toenadering tot andere partijen.” Alhoewel Lenin walgde van Parvus was hij toch indirect contact blijven houden met hem. Hij had zijn medewerker Jakov Fürstenberg (alias Ganetski) laten meewerken in het “Wetenschappelijk Instituut” van Parvus in Kopenhagen. Ganetski stelde Parvus op de hoogte van de wens van de ballingen die over land naar Rusland wilden terugkeren. Parvus was goed op de hoogte van het standpunt van Lenin en drong er van zijn kant op aan bij de Duitse ambassadeur in Kopenhagen Graf von Brockdorff-Rantzau op aan om Berlijn te vragen Lenin te helpen naar Petrograd terug te gaan. De ambassadeur zond onmiddellijk een telegram naar het Duits ministerie van buitenlandse zaken. “We moeten nu absoluut proberen zoveel mogelijk chaos te creëren in Rusland. Daarom moeten we vermijden om zichtbaar tussen te komen in het verloop van de Russische revolutie. Maar in het geheim moeten we alles doen om de verschillen tussen de gematigde en de extreme partijen te vergroten omdat we belang hebben bij de overwinning van de laatste. Want een nieuwe opstand zal dan onvermijdelijk zijn en hij zal van die aard zijn dat hij de Russische staat op zijn grondvesten zal doen beven. Steun aan de extreme elementen in Rusland is wenselijk want op die manier zal het werk grondiger gebeuren en zullen we vlugger resultaten bereiken. Volgens alle voorspellingen mogen we er op rekenen dat de desintegratie over drie maanden zo ver zal gevorderd zijn dat een militaire interventie van onzentwege het in een stuiken van de Russische macht zal verzekeren.” Arthur Zimmermann, ondertussen minister van buitenlandse zaken geworden, stemde er mee in dat het in het belang van het Duitse Keizerrijk was dat “de radicale vleugel van de Russische Revolutie de overhand haalt”. Keizer Wilhelm II werd persoonlijk op de hoogte gebracht en stemde in met het voorstel.

 

Het Keizerrijk stuurde op 27 maart de Duitse zakenman en medewerker van Parvus Georg Sklarz naar Zurich. Hij had geld voor de aankoop van treintickets bij en zowel de Duitse ambassade in Bern als het consulaat in Zürich werden verzocht hem alle steun te geven. Sklarz’ instructies waren blijkbaar om Lenin en zijn voornaamste medewerker Zinovjev door Duitsland naar de Zweedse grens te smokkelen zonder dat de Zwitserse autoriteiten er van op de hoogte zouden zijn. Lenin verwierp het plan echter. Op 29 maart was er weer een bijeenkomst van de ballingen in Zwitserland. Ze wisten nu dat de Duitsers bereid waren hun per trein vrije doortocht te geven maar evenzeer dat de Zwitserse regering niet bereid was om voor een soort neutrale dekking te zorgen door in hun naam met de Duitsers te onderhandelen. Volgens Anatoli Loenatsjarski, een bolsjewistische medestander van Lenin die ook op de bijeenkomst aanwezig was, waren alle aanwezigen, ook de bolsjewieken, tegen het Duitse aanbod. Ze stelden dat ze het alleen konden aanvaarden als het door de voorlopige regering of desnoods de sovjet van Petrograd zou goedgekeurd worden. Ze beweerden dat het een slechte indruk zou maken in Rusland en dat het zelfs mogelijk was dat het hele voorstel een list was van het Duitse Keizerrijk om de hele Russische socialistische beweging in diskrediet te brengen. Toen zei Lenin: “Als de revolutie in gevaar is moeten wij geen rekening houden met dwaze burgerlijke vooroordelen. Als de Duitse kapitalisten zo onnozel zijn om ons naar Rusland te brengen, is dat hun eigen begrafenis. Ik neem het aanbod aan. Ik ga.” Toen begonnen de meeste bolsjewieken op hun standpunt terug te komen. Martov, Bobrov en Loenatsjarski zelf bleven echter weigeren. Ondertussen had Ganetski vanuit Oslo er bij Lenin op aan gedrongen om via Engeland terug te keren naar Petrograd. Op 30 maart schreef Lenin hem een brief waarin hij het voorstel volledig verwierp en er bij Ganetski op aan drong om alles in het werk te stellen om de sovjet van Petrograd zover te krijgen dat hij zijn zegen gaf aan het plan. Maar uit Petrograd kwam niets.

 

Ondertussen maande de Duitse generale staf aan tot actie. In een boodschap aan buitenlandse zaken legde hij er de nadruk op hoe belangrijk het was om Lenin en zijn medestanders zo snel mogelijk in Rusland te krijgen en stelde voor dat Lenin geen speciale voorwaarden of bureaucratische hindernissen in de weg zouden gelegd worden. Generaal Max Hoffmann, bevelhebber van de Duitse legers aan het oostfront stelde later: “Op dezelfde manier dat ik granaten in de vijandelijke loopgraven gooi en gifgas tegen onze vijanden inzette, heb ik het recht om propaganda tegen onze vijanden te gebruiken.” Wellicht als gevolg van de druk van de generale staf kreeg ambassadeur von Romberg in Bern op 2 april de boodschap om snelle voorbereidingen te treffen. Robert Grimm had ambassadeur von Romberg wel vier keer gesproken over de zaak maar gezien de reactie van het Zwitserse ministerie van buitenlandse zaken om buiten de hele zaak te blijven en wellicht ook omwille van de antipathie tussen hem en Lenin én omwille van de onderling ruziemakende Russen, werkte Grimm er zich van tussen. Hij schoof Fritz Platten, de secretaris van de Zwitserse Socialistische Partij als zijn opvolger naar voor. Lenin gaf hem een lijst met eisen: alle tickets zouden aan normale prijs gekocht worden (een groep Zwitserse journalisten had een aanzienlijk bedrag bijeengebracht voor de reis), de bannelingen zouden reizen in een wagons die extraterritoriaal zouden zijn, de trein mocht zo weinig mogelijk stoppen, er mochten geen paspoortcontroles plaatsvinden, de reizigers zouden de trein niet verlaten en ze zouden met niemand spreken behalve onder henzelf. Ambassadeur von Romberg merkte op dat het “ongebruikelijk is voor reizigers om voorwaarden te stellen aan de regering van het land waardoor ze willen reizen”. Maar hij gaf de lijst door aan Berlijn. Ook het Duitse Keizerrijk had eisen: het wilde dat iedereen die meereisde een document ondertekende waarin waarin ze verklaarden de overeenkomst volledig te begrijpen en volledige verantwoordelijkheid te aanvaarden voor gelijk welke ontvangst ze in Rusland zouden krijgen. Het was bijvoorbeeld mogelijk dat ze onmiddellijk zouden gearresteerd worden en veroordeeld voor verraad. Lenin aanvaardde de Duitse eisen namens de Bolsjewieken. Op 4 april vertelde von Romberg aan Platten dat het ministerie van buitenlandse zaken in Berlijn het plan goedgekeurd had en spoedig een trein met plaats voor zestig personen naar de Zwitserse grens zou sturen. De Britse spionagediensten waren ondertussen op de hoogte van het plan en het duurde niet lang of heel Zürich en de pers waren ook op de hoogte. Zowat de hele linkse pers in Zwitserland, Oostenrijk, Frankrijk, etc. was razend dat de meest radicale van alle Russische revolutionairen wou samenwerken met – of op zijn minst gebruik maken van de diensten- van het Duitse militarisme en imperialisme. Op 7 april stelden Lenin en zijn medewerkers een verklaring op waarin zij stelden dat zij als Russische internationalisten tegen elk imperialisme waren, speciaal het Duits imperialisme, en dat zij alleen naar Rusland terug keerden omdat zij van plan waren om daar aan de revolutie mee te werken, een revolutie die de steun van het proletariaat van de hele wereld zou hebben. Ze overtuigden een groep Duitse, Franse, Zwitserse en Poolse socialisten om de verklaring als eersten te ondertekenen.

 

Op 8 april berichtte von Romberg dat er nog veel problemen waren omtrent de ontvangst van de bannelingen in Rusland. Hij gaf ook het advies dat de Duitse censuur er voor zou zorgen dat de reis niet in de Duitse media kwam. Op maandag 9 april vertrok het Russische gezelschap uiteindelijk in Zürich. Negentien bolsjewieken, zes leden van de Algemeyner Yidisher Arbeter Bund, drie internationalistische mensjewieken en vier anderen waaronder Platten. Het gezelschap werd op het perron door een kleine vijandige menigte uitgescholden voor “Duitse spionnen”, “verraders”, “Duitse zwijnen”, etc. In het kleine stationnetje van Gottmadingen stapten ze over op de Duitse trein die bestond uit een locomotief, een wagon met 3 tweedeklassecompartimenten en 5 derdeklassecompartimenten en een bagagewagon. Twee Duitse officieren waren aan boord en zouden het gezelschap de hele reis door Duitsland vergezellen. Ze verbleven in het laatste compartiment en tekenden met krijt een lijn in de gang van waar het “Duitse territorium” ophield. Drie van de vier deuren van de wagon waren vergrendeld. Lenin werkte tijdens de reis aan het document dat later zou bekend worden onder de naam “Aprilstellingen”.

 

De reis ging over Mannheim, Frankfurt, Berlijn naar de haven van Sassnitz aan de Baltische Zee waar ze op 12 april aankwamen. Het gezelschap ging per boot naar Trelleborg in Zweden waar Ganetski hen opwachtte. Vandaar ging het met de trein verder naar Malmö vanwaar het onmiddellijk terug per trein doorreisde naar Stockholm waar het een hartelijke ontvangst te wachtte van talrijk opgekomen Zweedse socialisten. Parvus was van Kopenhagen naar Stockholm gereisd om Lenin te ontmoeten maar Lenin weigerde dat, ervoor zorgend dat daar ook getuigen van waren. De aanwezigheid van Lenin was groot nieuws in Stockholm en voor het eerst verscheen er een foto van Lenin in een krant, meer bepaald in de Zweedse kwaliteitskranten Politiken. Vijf dagen afgesneden van nieuws, bestudeerde Lenin in Stockholm zoveel mogelijk kranten. Op zaterdag avond 14 april nam het gezelschap terug de trein voor een twee dagen durende reis naar Haparan aan de Botnische Golf van waar ze twee per twee per paardenslee over de bevroren rivier naar de Finse grenspost Tornio reisden. Tornio was eeuwen een slaperige grenspost geweest maar nu was het feitelijk bezet door Britse troepen die het gebruikten als belangrijkste doorvoerpunt voor oorlogsmaterieel en militaire adviseurs van de entente naar Rusland.

 

Het Britse koninkrijk had geprobeerd om Lenin te stoppen: het ministerie van buitenlandse zaken had een telex gestuurd naar de minister van justitie van de Voorlopige Regering van Rusland, Aleksandr Kerenski, waarin het de vraag stelde “of het geen vergissing was om Lenin toe te laten terug te keren.” Maar het ontving een antwoord dat “het nieuwe Rusland op democratische grondslagen berustte […] en dat Lenins groep binnen gelaten moest worden”. De Britse soldaten in Tornio hadden opdracht gekregen om het gezelschap van Lenin door te laten maar hen eerst een vernederende en aanslepende procedure te laten ondergaan. In de vrieskou werd iedereen gestripsearched. Vele van hun bezittingen werden in beslag genomen maar uiteindelijk werden ze doorgelaten. Ze namen de trein in zuidelijke richting naar de grensstad Beloostrov waar ze opgewacht werden door een uitbundige massa met onder meer enkele leidende bolsjewieken zoals Aleksandra Kollontai en Lev Borisovitsj Rosenfeld, alias Lev Kamenev. Vandaar zette de trein door naar hun eindbestemming: het station Finland in Petrograd. Lenin hield er nog steeds rekening mee dat ze door de nieuwe Russische regering zouden gearresteerd kunnen worden, volgens de getuigenis van zijn medestander en medereiziger Karl Radek. Op 16 april ‘s avonds om half tien kwamen ze uiteindelijk aan in het station Finland. De bolsjewieken hadden een grootse ontvangst georganiseerd en massaal gemobiliseerd om de kritiek de kop in te drukken dat Lenin met steun van het Duitse Keizerrijk terug gekeerd was. Ze hadden ook aangedrongen op een ontvangstcomité van het Uitvoerende Orgaan van de Sovjet van Petrograd. De mensjewiekenleider en voorzitter van de sovjet van Petrograd Nikoloz Tsjcheidze was met tegenzin aanwezig. Hij sprak zijn welkomstrede uit: “Kameraad Lenin, uit naam van de Sovjet van Petrograd en van de hele revolutie heten wij u hartelijk welkom in Rusland. Maar wij men dat de voornaamste taak van de revolutionaire democratie thans de verdediging van de revolutie tegen iedere inbreuk van binnenuit of van buitenaf is. Wij zijn van mening dat dit doel geen scheiding maar aaneensluiting van de democratische gelederen betekent. Wij open dat u deze gedragslijn met ons zult volgen...” Lenin deed alsof Tsjcheidze lucht was en gaf de volgende begroetingstoespraak als “antwoord”: “Kameraden, soldaten, matrozen en arbeiders. Het doet mij genoegen u in de zegevierende Russische revolutie te begroeten en ik groet u als voorhoede van het wereldwijde proletarische leger. De roofzuchtige imperialistische oorlog is het begin van de burgeroorlog in Europa… Wereldomvattend socialisme begint reeds te dagen… In Duitsland gist het...Ieder ogenblik kan het hele Europese kapitalisme instorten. De Russische Revolutie, door u tot stand gebracht, heeft de weg geopend naar een nieuw tijdperk. Lang leve de wereldwijde socialistische revolutie!”

 

De Mensjewiek Nikolaj Soechanov, die in 1920 de eerste historische studie van de Russische Revolutie als ooggetuige publiceerde, schreef: “Wij, die helemaal door het voortdurend gezwoeg aan de revolutie in beslag genomen waren, ontdekten plots voor ons een heldere, verblindende, exotische lichtbaken… Lenins stem, direct gehoord na de treinreis, was een “stem van buiten”...Er brak bij ons in onze revolutie een nieuw geluid door… ongewoon, scherp en enigszins verdovend.” De militaire fanfare zette de Marseillaise in en onder het licht van de schijnwerpers werd Lenin in een van de wachtende militaire voertuigen gebracht. Stoetsgewijze ging de wagen met Lenin onder het licht van de schijnwerpers en gevolgd door het muziekkorps, de soldaten en de menigte met rode vlaggen naar het hoofdkwartier van de bolsjewieken, de in beslag genomen super-de-luxe paleis-villa van Ksjesinskaja, een balletdanseres. De optocht werd aan ieder kruispunt onderbroken om Lenin toe te laten nog meer redevoeringen te geven. Aan het hoofdkwartier aangekomen gaf Lenin nogmaals een speech. Ondertussen waren er ook vele nieuwsgierigen toegestroomd die geen bolsjewieken waren. Volgens Soechanov ontstond er onder sommige groepen soldaten een vreemde reactie. Toen Lenin tegen de oorlog bleef oproepen waardeerden ze niet wat hij zei. Soechanov hoorde één van hen zeggen: “Eigenlijk zouden we onze bajonetten in die vent moeten steken.” Na afloop ging Lenin samen met de belangrijkste bolsjewistische leiders naar de eetplaats. Toen het diner voorbij was vond er een officiële verwelkoming van Lenin door de partij plaats. Lenin begon zijn antwoord met een bittere aanval op het beleid van de Petrogradse Sovjet die hij beschuldigde van samenwerking met de burgerij. De Voorlopige Regering moest worden opgeheven en arbeiders, soldaten en boeren moesten zelf de leiding in handen nemen. Gewapende arbeiders moesten hun fabrieken bezetten. Het kapitalisme moest worden weggevaagd. Er was geen compromis mogelijk tussen de bolsjewistische partij en welke andere partij dan ook. De leiders van de Petrogradse sovjet waren volgens hem gewoon “sociale lakeien” die moesten worden afgezet en vervangen door Bolsjewieken. Lenins speech duurde twee uren. Soechanov schrijft dat het “een donderende speech was die niet alleen mij verraste en verbaasde, een ketter die er toevallig bij was, maar ook alle trouwe volgelingen. Ik ben er zeker van dat niemand iets dergelijks had verwacht. De geest van algehele vernietiging, die geen barrière noch twijfel kende, geen menselijke berekeningen, zweefde door Ksjesinkaja’s ontvangstkamer over de hoofden van de verbijsterde volgelingen.”

 

Er lijdt geen twijfel dat Lenin een cruciale rol speelde in de Russische Oktoberrevolutie. Het eerste wat hij deed was de politieke lijn van de Pravda opnieuw in overeenstemming brengen met zijn radicale anti-oorlogsstandpunt. Het tweede wat hij deed was de Bolsjewistische Partij militariseren. Het derde wat hij deed was aandringen op concrete plannen om gewapenderhand de macht te grijpen ook al waren de marxisten, en zeker de bolsjewieken, nog steeds een politieke minderheid.

 

Toen de Februarirevolutie had plaatsgevonden, vanaf 8 maart 1917, was de krant van de bolsjewieken toegelaten. De bolsjewistische leiders zaten in het buitenland (Lenin, Zinovjev, Kollontaj, etc.) of in binnenlandse verbanning (Kamenev, Stalin). Een jonge intellectueel uit Kazan nam de hoofdredactie op zich: Vjatsjeslav Skrjabin, alias Molotov. Hij was een trouwe volgeling van Lenin en een defaitist: hij wenste de onmiddellijke stopzetting van de oorlog en en hij was tegen alle relaties van de Sovjet van Petrograd met de Voorlopige regering. Hij verdedigde dat standpunt in de Pravda en in de Sovjet. De Sovjet kon het zich veroorloven om het te negeren, want de bolsjewieken vertegenwoordigden maar een kleine minderheid. Vanaf 25 maart begonnen de zaken echter te veranderen: Kamenev en Stalin kwamen terug uit ballingschap. Zij namen meteen de leiding van het Centraal Comité van de Bolsjewistische Partij. Molotov werd opzij geschoven als hoofdredacteur van de Pravda en spoedig nam het blad een ander standpunt in. De redactionele lijn stond nog steeds links van de mensjewieken maar verdedigde nu de voortzetting van de “verdedigingsoorlog” tegen het Duitse Keizerrijk tot de revolutie in Duitsland een feit zou zijn. Deze lijn werd bepaald door Kamenev en Stalin volgde. Soechanov schreef over hem: “De Bolsjewistische Partij telde ondanks de geringe stand van zijn “officierenkorps” een hele groep aan zeer belangrijke mannen bekwame leiders onder zijn “generaals”. Stalin maakte evenwel tijdens zijn bescheiden activiteit in het Uitvoerend Orgaan [van de Sovjet van Petrograd] - en niet alleen op mij - de indruk van een grauwe vlek, die nu en dan opdook en geen spoor achterliet.” Met Lenins terugkeer zou de bolsjewistische lijn overal terug radicaal anti-oorlog worden.

 

Lenin besefte dat er veel wantrouwen tegen hem bestond omwille van de reis door Duitsland en hij zocht platforms om zijn verdediging naar voor te brengen. Lenin ging op 17 april al naar het Uitvoerend Comité van de Petrogradse Sovjet om zijn visie uiteen te zetten. Hij had de trein genomen omdat het de enige mogelijkheid was om terug te keren naar Rusland en de enige voorwaarde die de Duitsers hadden gesteld was dat hij bij zijn terugkeer zijn invloed zou aanwenden om een aantal Duitse en Oostenrijkse krijgsgevangen vrij te krijgen. Het Uitvoerend Comité luisterde koel naar zijn verdediging en de enige die tussen kwam was een medewerker van Parvus. Zonder commentaar besloot het Uitvoerend Comité dat Lenin zijn verdediging in het officieel blad van de Sovjet van Petrograd ,“Izvestia”, mocht publiceren.

 

Daarna ging Lenin op de bijeenkomst van de Groot Russische Conferentie van de Sovjets, die in Petrograd bijeen was, een lezing geven over zijn zogenaamde “Aprilstellingen”. Hij herhaalde dat de Voorlopige Regering moest worden vervangen door een republiek “van het proletariaat” en alle macht moest in handen komen van de sovjets. Er moest één staatsbank komen, staatscontrole op alle productie en de nationalisatie van het land en de grondstoffen om het kapitalisme te breken. De politie, het leger en de bureaucratie moesten afgeschaft worden en iedere arbeider en boer moest worden bewapend. Aan het front moesten de soldaten worden aangemoedigd om met de Duitse soldaten te verbroederen en zo de weg te banen voor de proletarische revolutie in Duitsland en de rest van de wereld. Vele afgevaardigden luisterden met openlijke vijandigheid naar deze standpunten. ‘s Anderendaags publiceerde Kamenev een kritiek op de Aprilstellingen in de Pravda, maar Lenin bleef kalm en consequent zijn stellingen verdedigen. In de Pravda, in talloze pamfletten, op talloze bijeenkomsten. Middenin de politieke chaos met de strijd tussen mensjewieken en bolsjewieken, de strijd tussen de sociaal-revolutionairen en de marxisten, de strijd tussen de sovjets en de Voorlopige Regering, strijd tussen de democratische krachten en de aanhangers van het tsarisme of een militaire dictatuur, bleef Lenin onvermurwbaar op zijn stellingen. Midden mei 1917 was Lenin weer de onbetwiste leider van de partij. De bolsjewieken waren in de minderheid tegenover andere linkse revolutionaire krachten maar Lenins aanhangers werkten onvermoeibaar in het leger, in de vloot, in de fabrieken en de mijnen, van de Baltische Zee tot de Zwarte Zee, om arbeiders en boeren aan te moedigen in opstand te komen tegen hun bazen en landheren en soldaten en matrozen op te roepen het vechten te staken, hun wapens op hun officieren te richten en naar huis te gaan. Steeds meer mensjewieken liepen over.

 

Op 17 mei kwam Trotski uit de Verenigde Staten in Petrograd aan. Trotski was officieel geen bolsjewiek en niet populair in de socialistische partijen maar had wel een naam, onder andere wegens zijn rol in de Petrogradse Sovjet van 1905. Hij werd adviseur van het Uitvoerend Comité van de nieuwe Petrogradse Sovjet en speelde al vlug een leidende rol in de het werk hiervan. Vanuit deze strategische positie schoof hij steeds meer op naar de stellingen van Lenin. Vanaf juni stuurden steeds meer fabrieken en regimenten Bolsjewieken als afgevaardigden naar de verschillende conferenties. Tegen eind juni kondigden de bolsjewieken een betoging aan met de slogans: “Weg met de tien kapitalisten-ministers”, “Alle macht aan de sovjets”, “Brood, vrede, vrijheid”. Dit veroorzaakte paniek bij het Uitvoerend Comité en het Congres van de Sovjets “verbood” de betoging. In ruil bood het aan om met alle partijen samen een betoging te houden op 1 juli. De officiële leuzen zouden oproepen tot een democratische republiek, voor algemene vrede en voor steun aan de Voorlopige Regering. Op de ochtend van 1 juli 1917 verschenen ruim 300.000 mensen op de straten van Petrograd en spoedig werd het duidelijk dat de bolsjewieken sterker waren dan ze wellicht zelf gedroomd hadden. De meeste officiële leuzen werden genegeerd en in plaats daarvan droegen soldaten en arbeiders de bolsjewistische slogans. De Februarirevolutie had de levensomstandigheden van de Russische volksmassa’s in de steden niet verbeterd. Het voedseltekort was nog gestegen en prijzen waren zeven maal zo hoog als voor de oorlog. Het broodrantsoen voor arbeiders was gedaald naar 24 ons en voor anderen naar 16 ons. In Petrograd waren veel fabrieken gesloten en waren er massa’s werklozen. Samen met de bezetting van het grote militaire garnizoen in de stad geloofden zij dat hun leiders in de Groot-Russische Conferentie van de Sovjets en zijn Uitvoerend Comité hen hadden bedrogen met hun oorlogvoerende coalitieregering die in mei was gevormd met 10 liberalen en 6 socialisten. Zij wilden vrede, terwijl de regering de oorlogsinspanningen opdreef. Lenin kon zich niet beter gedroomd hebben dan deze coalitieregering die de grond onder haar eigen voeten weggroef. Door hieraan mee te werken hadden de andere socialistische partijen zichzelf totaal gecompromitteerd. De bolsjewieken werden nu het centrum van de oppositie. Ondertussen gingen de Duitse propaganda-inspanningen onverminderd verder vanuit Stockholm en elders. Er was een druk verkeer van Duitse agenten tussen Zweden en Petrograd, Duitse fondsen werden vanuit Stockholm op rekeningen van door het Duitse Keizerrijk betaalde Russen bij de Russisch-Aziatische Bank en de Siberische Bank in Petrograd gestort. Er is weinig twijfel over dat ook sommige bolsjewistische langs deze kanalen kwamen aan fondsen. In een document van 3 december 1017 bevestigde de Duitse minister van buitenlandse zaken dat het alleen met Duitse hulp mogelijk was “de Pravda uit te breiden, hun belangrijkste orgaan, en de basis van hun partij enorm te verbreden.” Kolysjko, een journalist en vroegere medewerker van de tsaristische premier Witte, werd via Zweden naar Rusland gestuurd met een plan voor vrede waarvoor hij bij alle socialistische partijen moest gaan pleiten. Hij had ook de opdracht te proberen in Petrograd een vredesgezinde krant op te richten. Hij kreeg hiervoor van het Duitse Keizerrijk 3 miljoen roebel ter beschikking.

 

Het nieuwe Russische offensief, gelanceerd op 29 juni onder de nieuwe minister van defensie, Aleksandr Kerenski, liep al tegen half juli te pletter op een Duits tegenoffensief vanaf 16 juli en eindigde eind juli met een smadelijke aftocht en nederlaag. In Petrograd besloot het Eerste Mitrailleurregiment op 16 juli om gewapend de straat op te gaan om tegen de regering te betogen. ‘s Avonds werden afgevaardigden naar andere regimenten en fabrieken gestuurd met de vraag mee te betogen. Er werden ook boodschappen naar de marinebasis van Kronstadt gestuurd. In de Poetilov-fabrieken legden 30.000 arbeiders onmiddellijk het werk neer en beslisten ze om zich bij de soldaten in het centrum van de stad te voegen. Een grote betoging van arbeiders marcheerde naar het Taurische Paleis waar de regering zich bevond, onder de slogan “Weg met de regering, alle macht aan de sovjets”. Het is onduidelijk welke rol het Centraal Comité van de Bolsjewistische Partij en de 26.000 leden van de Rode Garde, de bolsjewistische militaire organisatie, hierin gespeeld hebben. Wellicht was de leiding van de bolsjewistische partij op de hoogte van de gisting die ze zelf met alle mogelijke middelen bevorderde maar vreesde ze dat een opstand op dat moment voorbarig was. Maar toen de gebeurtenissen zich op 16 juli van uur tot uur ontwikkelden realiseerde zij zich dat hier een grote mogelijkheid voor een machtsgreep voor haar open lag. Lenin was echter in Finland. Om middernacht besloot het Centraal Comité in plaats van de opstand tegen te gaan, zoals Trotski in zijn Geschiedenis van de Russische Revolutie laat uitschijnen, er de leiding van te nemen. Er werden boodschappen uitgestuurd de volgende dag de betoging te herhalen. Ongeveer 6000 matrozen vertrokken ‘s morgens vroeg uit Kronstadt en landden tegen de middag aan de kaden van de Neva. Opnieuw verschenen menigten arbeiders, soldaten en Rode Gardisten in de straten en marcheerden naar het Taurisch Paleis. Een groep mariniers maakte zich meester van het Petrus- en Paulusvesting. Maar niet alle regimenten waren voor de opstand en er werden nieuwe troepen van buiten de stad aangevoerd. Toen er zo’n 400 doden en gewonden gevallen waren begon het heftig te regenen en verspreidden de menigten zich. Soechanov schreef over deze zogenaamde “Julidagen”: “Loenatsjarski vertelde mij de onbekende details van de juliopstand. Zij waren een verrassing. Volgens hem was Lenin in de nacht van 17 juli vast van plan een staatsgreep te plegen. De regering, die in wezen zou overgaan op het Bolsjewistische Centraal Comité, zou officieel worden ingelijfd bij een sovjetkabinet, samengesteld uit vooraanstaande en populaire bolsjewieken. Voorlopig waren drie ministers aangewezen: Lenin, Trotski en Loenatsjarski. Deze regering zou onmiddellijk besluiten uitvaardigen voor de vrede en de defensie en aldus de sympathie krijgen van miljoenen uit de hoofdstad en de provincie en zijn macht versterken. Een plan van die aard werd door Lenin, Trotski en Loenatsjarski opgesteld terwijl soldaten uit Kronstadt optrokken van Ksjesinkaja’s huis naar het Taurisch Paleis. De staatsgreep zou als volgt moeten verlopen: het 176e Regiment zou bij zijn aankomst uit Krasnoje Selo het Uitvoerend Comité van de Groot-Russische Conferentie van de Sovjets arresteren en op dat moment zou Lenin ter plaatse komen en de nieuwe regering afkondigen. Maar Lenin was te laat. Het 176e Regiment werd onderschept [in feite wisten deze soldaten niet wie zij moesten gehoorzamen en wie wie was en in plaats van het Taurisch Paleis in te nemen “ter verdediging van de revolutie” verdedigden ze dit paleis tegen betogers nadat de mensjewiekenleider Dan hen had verzekerd dat dit het paleis van de revolutie was] en raakte gedesorganiseerd. De “opstand” was mislukt.

 

Op 19 juli kwam Kerenki terug van het front en werden arrestatiebevelen uitgevaardigd voor onder meer Lenin, Kamenev, Zinonvjev en anderen. Trotski was zo zelfzeker dat hij zichzelf aanbood. Lenin dook onder, eerst in de omgeving van Petrograd en later in Helsinki (toen Helsingfors). In de nacht van 17 juli had de coalitieregering een geheim dossier naar de pers laten lekken waarin getuigenissen zaten dat Lenin “een Duitse agent” zou zijn. De onmiddellijke gevolgtrekking was dat de bolsjewieken weloverwogen op instructies van het Duitse Keizerrijk de opstand hadden uitgelokt. Maar dit zorgde slechts voor een tijdelijke terugval in de slagkracht van de Bolsjewistische Partij. Voor zover het de grote massa betrof was tegen het einde van de eerste week van augustus deze campagne uitgewoed. Op een geheime partijconferentie die de Bolsjewieken op 8 augustus in Petrograd hielden kwamen 175 afgevaardigden opdagen die stelden 177.000 partijleden te vertegenwoordigen, ondanks het verschijningsverbod voor hun bladen en de gevangenschap van hun leiders. Op de vorige conferentie in mei kwamen 151 afgevaardigden opdagen die stelden 80.000 leden te vertegenwoordigen. Het ledenaantal was dus in 3 maanden meer dan verdubbeld. In een brief drong Lenin er op aan om de oude leuze “Alle macht aan de sovjets” tijdelijk op te geven totdat de bolsjewieken zelf de macht in de sovjets zouden overgenomen hebben. Intussen moesten er plannen gemaakt worden voor een gewapende opstand. Dit voorstel werd aanvaard en er werd een nieuw Centraal Comité samengesteld dat natuurlijk niet erg veel verschilde van het vorige. Volgens Trotski hadden de julidagen de lucht gezuiverd: de twijfelaars en kleingelovigen waren uit de Bolsjewistische partij verwijderd en er was nu een harde kern overgebleven die actief zou optreden. Een leidende industrieel uit Moskou, Rjaboesjinski verklaarde in een toespraak dat de arbeiders uiteindelijk wel weer tot rede zouden gebracht worden door “de keiharde greep van de honger”. Een dergelijke uitspraak was natuurlijk weer koren op de molen van de bolsjewieken. Velen maakten zich de bedenking dat Lenin dan misschien wel door de Duitsers mocht zijn omgekocht maar dat Kerenski en zijn medestanders dan wel door de Britten, Fransen en Amerikanen omgekocht waren. En ondertussen bleef de oorlog aanslepen zonder perspectief.

 

In augustus-september volgde een poging tot staatsgreep door de kozakkengeneraal Kornilov, gesteund door een hele reeks tsaristischgezinde krachten. Op 8 september, toen Kornilov’s troepen Petrograd bedreigden, besloten de Sovjet van Petrograd en de militaire eenheden in de stad de zijde van de regering-Kerenski te kiezen. Spoorwegarbeiders braken de rails op langs de route die Kornilov zou gebruiken, seinwachters blokkeerden de boodschappen van de generaal naar zijn commandanten, er verschenen 25.000 Rode-Gardeleden in de straten die barricaden opwierpen en uit Kronstadt arriveerden enkele duizenden bolsjewistische mariniers om de stad te verdedigen. Lenin was nog ondergedoken maar bij wijze van uitzondering was hij tot samenwerking bereid. Hij stelde dat hij niet voor Kerenski wilde vechten maar wél tegen Kornilov. Het centrum van de militaire activiteit was was niet het Winterpaleis, waar nu de regering zat, maar wel het Taurisch Paleis, waar de sovjet samen kwam. Deze vormde zijn eigen militair comité voor de verdediging van de stad en had de steun van alle socialistische partijen, de bolsjewieken inbegrepen. Ze meldden zich nu om hun aandeel te krijgen in de wapens die uitgedeeld werden aan de wapenmagazijnen van het leger. Het duurde niet lang of agitatoren van de Petrogradse Sovjet hadden zich gemengd onder de geblokkeerde eenheden van Kornilov. Tegen 12 september was de opstand neergeslagen en op 13 september werd Kornilov onder arrest geplaatst door generaal Aleksejev, de vroegere tsaristische opperbevelhebber. Kornilov had de bolsjewieken terug in het strijdperk gebracht, niet alleen militair maar ook politiek, en ze zouden er niet meer uit weg gaan. Eindelijk wisten de arbeiders en boeren wie hun echte vijanden waren: niet de bolsjewieken die vrede wilden brengen maar de tsaristische generaals die oorlog wilden blijven voeren. Op 12 september dienden de bolsjewieken in de Petrogradse Sovjet een resolutie in waarin geëist werd dat dat Rusland tot republiek zou worden uitgeroepen, dat de regering uitsluitend uit socialisten zou bestaan, dat het land aan boerensovjets zou worden gegeven, dat de arbeiders hun fabrieken zouden beheren en dat er onmiddellijk vrede zou worden gesloten, zowat het hele bolsjewistische programma dus. Deze resolutie haalde 155 stemmen op de 279 die er waren in de sovjet. Dit was een grote overwinning en de Bolsjewieken gebruikten ze om de grootst mogelijke druk op Kerenski uit te oefenen. Een van de resultaten was de vrijlating op borgtocht van Trotski en Kamenev. De bolsjewieken eisten nu nieuwe verkiezingen voor het presidium van de Petrogradse Sovjet. Na zes maanden voorzitterschap werd de mensjewiek Tsjcheidze weggestemd; Trotski nam zijn plaats in. De rest van het presidium bestond uit 13 bolsjewieken, 6 sociaal-revolutionairen en nog maar 3 mensjewieken. Deze veranderingen betekenden ook dat de bolsjewieken nu via de Petrogradse Sovjet hun invloed konden doen gelden op het militaire garnizoen. Ze kondigden ook onmiddellijk aan dat de sovjet zijn steun aan de regering Kerenski beëindigde en eisten dat het aanhoudingsbevel tegen Lenin zou ingetrokken worden. De bolsjewieken eisten nu een samenkomst van het Tweede Groots-Russische Congres van de Sovjets.

 

Maar voor Lenin was dit veel te weinig. Hij schreef op 25 september een brief naar het Centraal Comité (CC) waarin hij er op aandrong onmiddellijk een gewapende opstand te organiseren. Het eerste doel moest zijn om de hoofdstad in handen te krijgen. Speciale ploegen moesten klaar staan om belangrijke installaties als telefooncentrales in te nemen. Er moest ook een plan worden gemaakt om de Generale Staf te arresteren. Het CC was verbijsterd. De brief werd verbrand. Op 30 september schreef Lenin: “De crisis is er, uitstel is misdaad”. Op 3 plaatsen tegelijk dienden stakingen georganiseerd te worden: Petrograd, Moskou en op de Baltische vloot. Er moesten plannen gemaakt worden om het Winterpaleis te bestormen, de bruggen over de Neva te bezetten en de stad te isoleren van zijn hinterland. Zag het CC niet in dat de partij nu de macht had? Het CC aarzelde nog. In een woedende bui dreigde Lenin af te treden opdat zijn handen vrij zouden zijn om zelfstandig onder de lagere rangen van de partij de revolutie te organiseren. Op 22 oktober keerde hij in het geheim terug naar Petrograd. In de nacht van 23 oktober had het CC van de Bolsjewieken een geheime vergadering in het huis van Soechanov, wiens vrouw partijlid was. De vergadering duurde tien uren. Lenin pleitte voor een onmiddellijke opstand en wist uiteindelijk alle tegenstanders behalve Kamenev en Zinovjev, te overtuigen. Op 25 oktober nam het Uitvoerende Comité van de Petrogradse Sovjet een resolutie aan die stelde dat er plannen moesten worden gemaakt om Petrograd te verdedigen tegen “Kornilovistische progroms”. Een paar dagen later tekende Trotski een bevel aan de Sestroretsk-fabriek voor de levering van 5000 geweren aan het Revolutionair Militair Comité (MRC) van de Sovjet. Maar er bleef discussie in het CC van de Bolsjewieken tot begin november. Op 2 november herriep Zinovjev in de pers openlijk zijn oppositie tegen Lenin, spoedig gevolgd door Kamenev. In juli had de regering aan de sovjets gevraagd het Taurisch Paleis te verlaten en zij hadden toen hun intrek genomen in het Smolni Instituut, vroeger een school voor dochters van de adel. In de maand oktober hadden de bolsjewieken meer en meer lokalen in Smolni ingenomen en begin november was het zowat het nieuwe bolsjewistische hoofdkwartier geworden. Eveneens vanaf 2 november werden door het MRC sovjetcommissarissen aangesteld in alle regimenten van het militair garnizoen in Petrograd. In sommige gevallen werden de commissarissen afgewezen door de soldaten maar in de meeste gevallen werden zij aanvaard. Zo ontstond een voortdurend contact tussen “Smolni” en het garnizoen van Petrograd. De volgende stap was het sturen van een delegatie naar de bevelhebber, kolonel Polkolnikov, met de eis dat de commissarissen een officieel statuut zouden krijgen. Polkolnikov weigerde dit. Op zondag 4 november riep de Petrogradse Sovjet, gecontroleerd door de bolsjewieken, de massa’s op te betogen in hun eigen wijken. Er waren geen ernstige incidenten maar de opkomst was massaal. Het was een machtsdemonstratie die aantoonde dat de grote aantallen arbeiders en soldaten de bevelen van de bolsjewieken opvolgden. In de loop van 4 november zond het MRC berichten naar de regimenten waarin hen werd opgedragen dat ze alleen nog bevelen van hun commissarissen mochten gehoorzamen. Op maandag 5 november werden de onderhandelingen met kolonel Polkolnikov hervat en eisten de bolsjewieken dat ze een vertegenwoordiger zouden krijgen bij het Stafoverleg van het Militair District Petrograd. Ook dit werd door Polkolnikov geweigerd. Toen kregen de regimenten van vanuit het MRC bevel om de strategische punten in hun gebied met mitrailleurs te bezetten. Laat in de avond kwam het kabinet van de Kerenski regering samen en kondigde de noodtoestand af. Het MRC van de Sovjet werd onwettig verklaard, bolsjewistische bladen werden verboden en er werd opnieuw een arrestatiebevel tegen de leiders van de bolsjewieken uitgevaardigd. Polkolnikov kreeg bevel drastische maatregelen te nemen tegen elke ordeverstoring in de stad. Toch was het pas in de vroege ochtend van 6 november dat Polkolnikov de telefonische verbindingen met Smolni liet verbreken en loyale detachementen naar de drukkerijen van de bolsjewistische kranten stuurde. De pantserkruiser Aurora, waarvan de bemanning bolsjewistischgezind was kreeg bevel de Neva te verlaten en open zee te kiezen. Regimenten die als “betrouwbaar” golden uit o.a. Oranienbaum kregen bevel om de stad binnen te trekken. Maar Rode Gardisten hielden de wacht bij de drukkerijen en beletten dat ze gesloten werden. Het MRC had zich verzekerd van alternatieve communicatiemiddelen en gaf het volgende order uit: “De Petrograd Sovjet van Arbeiders en Soldaten afgevaardigden wordt bedreigd. Wij bevelen de regimenten onmiddellijk op voet van oorlog te mobiliseren en nieuwe bevelen af te wachten. Uitstel of niet opvolgen van dit bevel zal beschouwd worden als verraad aan de revolutie.” De Aurora kreeg bevel niet te vertrekken, de regimenten die door Polkolnikov naar de stad waren geroepen kregen een tegenbevel te blijven waar zij waren en de matrozen van de marinebasis Kronstadt kregen bevel onmiddellijk naar Petrograd te komen. De hele 6 november bleef het rustig in de straten van Petrograd. Terwijl in het Mariïnski-paleis door het Voorlopig Parlement gedebatteerd werd over de situatie – de grote meerderheid van de afgevaardigden was tegen geweld en wilde geen burgeroorlog – bereidden de bolsjewieken de laatste fase van de machtsovername voor. Alle leiders kregen een specifieke taak zoals toezicht op de spoorwegarbeiders, de voedselvoorziening, post- en telegraafbedienden, etc. Behalve een vertegenwoordiger die naar Moskou werd gestuurd mocht geen enkele leider Smolnyi verlaten. Tegen middernacht kwam Lenin zelf in Smolni aan. In de vroege ochtend van 7 november waren al enkele ministers van Kerenski aangehouden. Tegen het aanbreken van de dag had de Rode Garde de spoorwegstations, de telefooncentrale, de staatsbank, de krachtcentrales en de bruggen over de Neva bezet. De Aurora was met twee torpedoboten tot bij de Nikolaj-brug gekomen. Om 10 uur werd door het MRC een verklaring uitgegeven waarin stond dat de Voorlopige Regering gevallen was en de macht nu in handen was van het MRC. Er waren 20.000 Rode Gardisten in de straten, vanuit Helsinki kwamen treinen vol gewapende Bolsjewistische matrozen binnen en een eskadron van 7 oorlogsschepen uit Kronstadt was onderweg. Een groep gewapende soldaten en matrozen ging het Mariïnski-paleis binnen en beval de afgevaardigden van het Voorlopig Parlement uiteen te gaan. Zij gehoorzaamden. Het Winterpaleis, waar nog een deel van de Voorlopige Regering verbleef, werd belegerd en deel voor deel ingenomen zonder veel bloedvergieten tot rond 14 uur van 8 november de ministers die er nog verbleven gearresteerd werden. Ondertussen was in de namiddag van 7 november Lenin triomfantelijk ontvangen op een bijeenkomst van de Pretrogradse Sovjet. Trotski verkondigde dat de revolutie zonder bloedvergieten voortging. Er werden telegrammen naar het front gestuurd waarin de val van de regering werd meegedeeld. ’s Avonds werd het Tweede Groot-Russische Congres van de Sovjets geopend waar een nieuw presidium werd verkozen. De bolsjewieken kregen een overstelpende meerderheid: 14 bolsjewieken, 7 linkse sociaal-revolutionairen en een vertegenwoordiger van Oekraïne. Drie mensjewieken en een mensjewiek-internationalist die ook verkozen waren weigerden zitting te nemen. Kamenev opende de vergadering. Er kwam een hevige aanval van de mensjewieken onder leiding van Martov. Mensjewieken, rechtse sociaal revolutionairen, etc. vertrokken uit het Congres van de Sovjets. Tegen de middag van 8 november kwam bericht van het front dat het Twaalfde Leger de opstand steunde. Het gevaar dat de frontsoldaten de opstand niet zouden erkennen was nu in belangrijke mate geweken. Maar er kwam ook slecht nieuws binnen: de Unie van Spoorwegarbeiders verklaarde zich tegen de bolsjewistische machtsgreep en dreigde het hele spoorverkeer in Rusland plat te leggen als er geen nieuwe regering met alle socialistische partijen zou komen. De ambtenaren in de regeringsdepartementen gingen in staking en ook de post en telegraafarbeiders dreigden met een staking tegen de machtsgreep. In Smolni gebruikten Lenin en Trotski het grootste deel van 8 november om dissidente en twijfelende leden van hun partij en het congres op hun lijn te krijgen. ‘s Avonds kwam het Congres van de Sovjets weer bijeen en deze keer voerde Lenin zelf het voorzitterschap. Hij kreeg een lange ovatie van zijn aanhangers. Volgens de Amerikaanse journalist Reed begon hij de werkzaamheden met de simpele aankondiging: ”Wij zullen nu overgaan tot de opbouw van de socialistische orde.” Tegen half drie ‘s ochtend werd de Raad van Volkscommissarissen voorgesteld: voorzitter: Lenin; buitenlandse zaken: Trotski; onderwijs: Loenatsjarski; arbeid: Sjljapnikov; landbouw: Miljoetin; nationaliteiten: Stalin; etc. De Raad van Volkscommissarissen kwam samen in Smolni.

 

Voor het eerst in de moderne geschiedenis van Europa werd privé-eigendom van onroerend goed bij wet afgeschaft; banken, fabrieken en koopvaardijschepen genationaliseerd. Alle staatsschulden werden geannuleerd en goud werd een regeringsmonopolie. Het erfrecht werd afgeschaft. De oude rechtbanken werd aangevuld of vervangen door revolutionaire rechtbanken bestaande uit zes boeren, arbeiders en/of soldaten, waarbij iedere burger als advocaat kon optreden. Vrouwen kregen dezelfde rechten als mannen. Het kerkelijk huwelijk werd afgeschaft en vervangen door het burgerlijk huwelijk. Scheiden kon door beide partijen op eenvoudige aanvraag verkregen worden. De enorme oppervlakten grond van de Russisch-Orthodoxe Kerk werden genationaliseerd en godsdienstonderwijs op de scholen afgeschaft.

 

Volkscommissaris Trotski stuurde reeds op 8 november een nota aan alle oorlogvoerende staten waarin waarin hij een onmiddellijke wapenstilstand voorstelde om een einde te maken aan het bloedbad. Op de naar schatting 170 miljoen inwoners die het tsaristische rijk omstreeks 1914 telde waren er 15 miljoen gemobiliseerd. Velen werden de loopgraven ingestuurd zonder aangepaste kleding of schoeisel en soms zelfs zonder geweer. De Duitse veldmaarschalk von Hindenburg schreef na de oorlog: “Uit het grootboek van de Wereldoorlog is de bladzijde waarop de Russische verliezen geschreven waren, verwijderd. Niemand kent de cijfers. Vijf of acht miljoen? Ook wij hebben er geen idee van. Wat wij weten is dat wij soms in onze gevechten met de Russen bergen vijandelijke lijken voor onze loopgrachten moesten verwijderen teneinde een vrij schietveld te krijgen voor het vuren op nieuwe golven aanvallers.” Maar de leden van de Entente negeerden deze nota volkomen en weigerden de Bolsjewistische regering te erkennen.

 

Op 15 november 1917 werd een decreet uitgevaardigd door de Raad van Volkscommissarissen over de rechten van de volken in het Russische rijk dat op volgende principes beruste: 1) de gelijkheid en soevereiniteit van de volken; 2) het recht van de volken op zelfbeschikking, inclusief het recht op onafhankelijkheid; 3) de afschaffing van alle nationale en nationaal-religieuze voorrechten en beperkingen; 4) de vrije ontwikkeling van van nationale minderheden en alle nationaliteiten die in Rusland woonden. De bedoeling van Lenin was dat al de volken waar een sterke nationale beweging naar politieke zelfstandigheid bestond zich vrijwillig zouden aansluiten bij de Russische Socialistische Federatieve Sovjet Republiek, aangetrokken door de idee om een socialistische maatschappij op te bouwen. Het toont het – nu ongelooflijk – sterke geloof dat leefde onder Bolsjewieken maar ook andere marxisten in de onvermijdelijkheid van een socialistische wereldfederatie. De ontgoocheling was dan ook groot toen in de maanden volgend op de Oktoberrevolutie nationale bewegingen in “Russisch” Polen, Finland, Oekraïne, Estland, Litouwen, Letland, Armenië, Georgië, Azerbeidzjan en onder de Don- en Koeban-Kozakken de onafhankelijkheid van hun respectievelijke landen afkondigden. Ook in Wit-Rusland, Turkestan en verschillende gebieden in de Kaukasus werden afscheidingsprocessen in gang gezet.

 

Op verzoek van Lenin werd een bevel uitgevaardigd waarin alle burgerlijke bladen “tijdelijk” verboden werden en er werden groepen Rode Gardisten naar de drukkerijen gestuurd om beslag te leggen op de persen. Op 11 november overmeesterde een groep kadetten de telefooncentrale en het duurde een hele dag voor de Rode Garde ze er uit verdreven had. Er vielen meer dan 100 doden. Overal werden bolsjewistische redenaars ingezet om legereenheden, kozakken, arbeidersgroepen, etc. te overtuigen de kant van de bolsjewieken te kiezen en te beletten dat ze zich aansloten bij de Comités tot Redding van Land en Revolutie die overal opgericht werden door mensjewieken, constitutioneel-democraten, rechtse sociaal-revolutionairen en anderen. In Moskou gaf het garnizoen zich pas op 15 november over. Vele rijken maakten zich op om het land te verlaten. De Ochrana was afgeschaft maar de bolsjewieken richtten een nieuwe dienst op, de “Groot-Russische Buitengewone Commissie voor de Strijd tegen de Contrarevolutie, Speculatie en Sabotage”, afgekort Tsjeka, onder leiding van de Poolse bolsjewiek Feliks Dzierżyński. Rijken werden gearresteerd en in de gevangenis gezet tot zij er in toestemden om een lening aan de bolsjewistische regering te betalen. Bolsjewistische troepen werden naar het platteland rond Petrograd gestuurd om voedsel te confisqueren. Op 23 november werd in Petrograd een congres van boerensovjets gehouden waarvan de afgevaardigden slechts voor één vijfde uit bolsjewieken bestond. Op de derde dag besteeg Lenin het podium en volgens Reed werd hij wel 10 minuten lang uitgejouwd door de boeren maar uiteindelijk slaagde hij er toch in hen aan zijn kant te krijgen. Ondertussen hadden Loenatsjarski, Kamenev, Zinovjev, Rykov, Nojin en een aantal andere leidende bolsjewieken ontslag genomen uit de partij. Ze protesteerden tegen de terreur tegen de rijken en politieke tegenstanders en eisten dat er een poging zou gedaan worden om met de andere socialistische partijen een coalitieregering te vormen. Maar de andere partijen, behalve de linkse sociaal-revolutionairen, haatten de bolsjewieken evenzeer als zij hen. Begin december 1917 namen enkele leiders van de linkse sociaal-revolutionairen zitting in de Raad van Volkscommissarissen. Linkse sociaal revolutionairen zaten al van in het begin in het MRC van Petrograd en ze zaten ook in het Groot-Russisch Centraal Uitvoerend Comité van de Sovjets. Uiteindelijk stopten de stakingen van de spoorweg-, post-, telefoon- en telegraafarbeiders en ambtenaren nadat de bolsjewieken de verkiezingen voor de Constituante lieten doorgaan. Op 25 november begonnen deze verkiezingen. De idee van een vrije verkiezing van een parlement was minstens 40 jaar lang de basis geweest van het programma van alle politieke partijen behalve de radicale tsaristen, ook van de bolsjewieken. Lenin besefte dat de bolsjewieken de verkiezingen niet zouden winnen maar kon ze om tactische redenen ook niet tegenhouden. Van de in totaal 41,7 miljoen uitgebrachte geldige stemmen gingen er 20,8 miljoen naar de sociaal-revolutionairen en 9,8 miljoen naar de bolsjewieken. De burgerlijke partijen kregen allen samen slechts 1,99 miljoen stemmen. De eerste bijeenkomst van deze Constituante werd door de Bolsjewieken verdaagd van december ‘17 naar januari ‘18. Ondertussen werd de druk opgevoerd: drukpersen die gebruikt werden voor antibolsjewistische literatuur werden aangeslagen, er waren vele huiszoekingen en arrestatie voor “contrarevolutionaire” activiteiten, etc. Op 26 december schreef Lenin in de Pravda dat “de rechten van de revolutie boven de formele rechten van de Constituante staan”. Er kwam vanuit Smolni ook de volgende verklaring: “In de Russische Republiek zijn de Sovjets met macht bekleed… Iedere poging om de Raad van Volkscommissarissen omver te werpen zal worden onderdrukt”. Op 18 januari kwam de Constituante bijeen in een zeer gespannen sfeer. De bolsjewieken hadden Letse bolsjewistische eenheden laten plaats nemen voor het Taurische Paleis waar de bijeenkomst moest doorgaan. Maar het lukte hen niet de niet-bolsjewistische verkozenen tegen te houden. De leider van de rechtse sociaal-revolutionairen Viktor Tsjernov werd tot voorzitter verkozen en 244 tegen 151 stemmen. Urenlang probeerden de bolsjewistische afgevaardigden de bijeenkomst te verstoren en te saboteren. Toen dat niet lukte dienden ze moties in. Een bolsjewistische motie die inhield dat de Constituante het Groot-Russisch Congres van de Sovjets als parlement zou erkennen en dus in feite zichzelf zou opheffen, werd verworpen met 237 stemmen tegen 136. Uiteindelijk maakten bolsjewistische mariniers een einde aan de bijeenkomst door de lichten uit te doen. Op 19 januari nam het Dagelijks Bestuur van het Congres een van de Sovjets een resolutie aan waarin de Constituante werd ontbonden. Er werd een wacht voor het Taurisch Paleis geplaatst om te beletten dat de verkozenen zouden terugkeren.

 

Ondertussen had de Raad van Volkscommissarissen op 22 november aan de Russische regimenten langs het hele front bevel gegeven om met de Duitse soldaten te verbroederen en waar zij konden wapenstilstandsonderhandelingen op te starten. Generaal Doetsjonin besloot deze bevelen naast zich neer te leggen maar werd ‘s anderdaags ontslagen en vervangen door één van de volkscommissarissen voor militaire zaken, vaandrig Krilenko. Het Duitse Keizerrijk wilde onderhandelingen openen in de stad Brest-Litovsk op 2 december. Daarop beval vaandrig Krilenko een onmiddellijk staakt-het-vuren en de stopzetting van de verbroederingen die door het Duitse Keizerrijk als ondermijnend voor zijn troepen beschouwd werd. Met het voorlopige staakt-het-vuren van 3 december 1917 en de Vrede van Brest-Litovsk van 3 maart 1918 tussen de Russische Republiek en de Duitse en Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijken kwam een einde aan het bloedbad van de imperialistische oorlog. Ondertussen begon op vele plaatsen in het Russische rijk de eigenlijke revolutie die de geschiedenis zou ingaan onder de naam “Russische burgeroorlog”.

 

Toen in de Habsburgse en Duitse Keizerrijken, in de Franse Republiek, in het Belgisch Koninkrijk, in het Brits Koninkrijk de sociaaldemocratische partijen de oorlogskredieten stemden, bleven er in die staten kleine kernen van socialisten bestaan die probeerden de antimilitaristische en proletarisch-internationalistische traditie van de vooroorlogse socialistische beweging en de Tweede Internationale hoog te houden. In het Belgische koninkrijk waren enkele kernen van de Socialistische Jonge Wacht (SJW) enkele van de weinige organisaties die ondanks de bezetting bijeen bleven komen. De SJW was reeds in 1886 begonnen met antimilitaristische actie. Nu verwierpen ze het Belgisch militarisme zowel vanuit pacifistische overtuiging als uit reactie tegen de minachting die dat militarisme iedere dag ten toon spreidde tegen de gewone, meestal Fransonkundige Vlaamse soldaten. Het maakte dat de strijd voor Vlaamse rechten en de klassenstrijd samen vielen voor wie het Belgische militarisme verwierp. Het was een revolutionaire opstelling tegen het franskiljons”, monarchistische, burgerlijke België dat zijn rol speelde in de imperialistische oorlog. Van die groep jonge Vlaams radicale en radicaal-socialistische militanten werd Jef Van Extergem de spil in Antwerpen. Ze bestudeerden het Erfurter Programma van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands van 1891 waarin gesteld werd dat de val van het kapitalisme niet alleen onvermijdelijk maar ook nabij was. “De revolutie” zou er automatisch komen en daarom diende op korte termijn vooral gewerkt te worden aan de concrete verbetering van de arbeids- en leefomstandigheden van de arbeiders. Vooral het eerste deel van de analyse sprak vele jonge en radicale marxisten aan. Op 29 december 1916 stichtte Jef Van Extergem samen met enkele medestanders, waaronder Juul De Kinder, Piet Kogelenberg en Gaston Capelle, de Vlaamsche Sociaal-Demokratische Arbeiders Gemeenschap (VDSAG), waarvan hij voorzitter werd. Vanaf 27 januari 1917 gaf de VSDAG een eigen veertiendaags blad ,“De Socialistische Vlaming”, uit. Hierin werd mede onder invloed van de Februarirevolutie in Rusland gepleit voor “het hernemen van de socialistische actie” omdat “over heel de wereld het proletariaat zich gereed maakt voor de komende strijd”.

 

Op 4 februari 1917 wed door een aantal vooraanstaanden uit de vooroorlogse Vlaamse Beweging die vonden dat de actie voor Vlaamse rechten moest doorgaan ondanks de Duitse bezetting (de “activisten”) een “Raad van Vlaanderen” opgericht als een soort van zelfverklaard parlement. August Borms speelde hierin een belangrijke rol. Toen Antwerpse activisten op 22 februari 1917 in Merksem een hulde voor Borms organiseerden, behoorde Van Extergem in zijn hoedanigheid van secretaris van de Antwerpse SJW-afdeling tot de sprekers. Hij verklaarde: “Door de leden der Antwerpse afdeling van de Bond der Vlaamsche Socialistische Jonge Wachten en de Vlaamsche Sociaal Demokratische Arbeidersgemeenschap werd mij opgedragen bij de gelegenheid der Bormshulde een paar woorden te zeggen. Doch volgens onze zuiver-socialistische beginselen mogen wij geen personen ophemelen. Daarom ook huldigen wij in Borms niet zozeer den persoon maar vooral de man der daad. Wij vieren in Borms de verpersoonlijking van het Vlaamsche ideaal, daar hij om zo te zeggen de eerste was die trots laster en verdachtmakingen, dorst op te treden voor de tijdens den oorlog nog meer miskende rechten van ons innig geliefde Vlaamsche volk. Hieraan is dan ook te wijten dat wij, Vlaamsche sociaal-demokraten, met den katholiek Borms, hand in hand vooruit gaan achter den leeuwen banier. [...]”

 

In Nederland had de charismatische leider van de Sociaal)Democratische Arbeiderspartij, Pieter Jelles Troelstra, in een nieuwe publicatie “De Wereldoorlog en de sociaal democratie” (Amsterdam 1915) gepleit voor een herwaardering van de nationale gedachte. In “De Socialistische Vlaming” van 24 februari 1917 schreef Van Extergem dat de inwilliging van van de Vlaamse eisen “geen gunst, geen voorrecht [was] maar een recht, en recht blijft recht, ook al komt het van de duivel”. Op zijn proces in 1920 verklaarde van Extergem: “Wij voorzagen dat de proletariërs eindelijk genoeg zouden krijgen van het zich onderling uitmoorden. En dat het uitbreken der wereldrevolutie dan onvermijdelijk was. Als natuurlijk gevolg daarvan ware de Wereldsovjet uitgeroepen. Nu stelden wij Socialistische Jonge Wachters ons de vraag: “Hoe moeten Wallonië en Vlaanderen zich aansluiten bij de Wereldsovjet? Als België ofwel afzonderlijk als Sovjet Vlaanderen en Sovjet Wallonië? Wij achtten de laatste oplossing de beste en daarom namen wij een motie aan ten voordele der “Republiek Vlaanderen”. In “De Vlam”, het blad van de Brusselse socialistische activisten pleitte Hendrik Tanrez zelfs voor het sluiten van een afzonderlijke vrede tussen Vlaanderen en Duitsland. We komen hier erg dicht in de buurt van het denken van Lenin. Dat zij met zeer weinigen waren deerde de SJW'ers niet: reeds in 1914 had de grote Nederlandse dichter en marxistisch theoreticus Herman Gorter geschreven in zijn “Het Imperialisme, de wereldoorlog en de sociaal democratie” dat “een kleine, zuivere, kristalheldere kern in de revolutie moet voorgaan, de juiste leuzen aanheffen en op het juiste ogenblik de revolutionaire daden doen”. In juni 1917 verdween “De Socialistische Vlaming” door gebrek aan geld. Een aantal artikels er uit werden gebundeld en gepubliceerd in de brochure “De strijd voor vrede, recht en brood”, uitgegeven door de Centrale voor Sociaal-Demokratische Aktie.

 

Begin 1918 zou van Extergem beginnen werken voor de voorlichtingsdienst van de Raad van Vlaanderen, waarvoor hij honderden voordrachten en meetings zou organiseren en geven. Daarnaast was hij ook actief in de Centrale voor Sociaal-Demokratische Actie.

 

Op 3 maart vertrok een delegatie van de Raad van Vlaanderen naar Duitsland voor een onderhoud met Theobald von Bethmann Hollweg, Rijkskanselier van het Duitse Keizerrijk. Zij vroeg aan de regering van het bezettende Duitse Keizerrijk de rechten die de Vlamingen van de regering van het Belgische Koninkrijk niet kregen. Bovendien vroeg de delegatie "een zelfstandig en soeverein Vlaanderen" zodat het Vlaamse volk dezelfde rechten zou genieten als de andere volken. Ze vroeg dat de Duitse regering deze eis zou verdedigen op de vredesconferentie waarvan men verwachtte dat ze zou komen. De delegatie bestond uit Telesphorus Vernieuwe, Emiel Dumon, Jozef Van den Broeck, August Borms, Jacob Lambrichts, Pieter Tack en Emiel Verhees. Het initiatief van deze delegatie heeft ongetwijfeld een rol gespeeld in het besluit van de Duitse bezettingsoverheid om op 21 april 1917 de bestuurlijke scheiding in de Belgische staat af te kondigen waardoor in theorie een autonoom Vlaanderen en Wallonië ontstonden. Maar de radicale activisten, waaronder de socialistische en daensistische activisten vonden dit niet genoeg.

 

Op 22 dec 1917 nam de Raad van Vlaanderen – tegen de wensen van zowel de Belgische als Duitse politieke en militaire overheden- in het geheim de beslissing om over te gaan tot de uitroeping van de onafhankelijkheid van Vlaanderen. Dit gebeurde op 20 januari 1918 op een massabijeenkomst in het Alhambra-theater in Brussel. De Activisten vonden dat ze door de vertegenwoordigers van het Belgisch koninkrijk reeds te lang aan het lijntje gehouden waren en te veel bedrogen waren. Net als in Ierland en zo veel andere landen was er een gevoel dat “het uur van Vlaanderen sloeg”, dat het uur van de waarheid aangebroken was. De dichter en activistisch propagandist René de Clercq schreef in zijn gedicht “Aan die van Havere toen zij vergaten dat ook Vlaanderen in Belgie lag“:

 

Zo gij de meerderen doemt tot minderen,
zo gij het brood uit hun monden rooft,
wijl gij het bloed eist van hun kinderen,
kome dit bloed niet over uw hoofd...!
Heb ik geen recht, ik heb geen land;
heb ik geen brood, ik heb geen schand;
Vlaanderen, Vlaanderen, met hand en tand
sta ik recht voor u,
vecht voor u!

 

De radicale Activisten weigerden geleidelijk vanaf 1917, na de Ierse Paasopstand van 1916, na de Russische revoluties van februari en oktober die de onafhankelijkheid van Polen, Finland, Oekraïne, etc. hadden meegebracht, nog langer politieke bedelaars te zijn zoals de passivisten en de minimalisten als Frans Van Cauwelaert. Er was de overtuiging dat een nieuwe wereld werd gesmeed en dat Vlaanderen daar volwaardig deel moest van uitmaken. De Clercq dichtte in “De Vlaamsche smeder”:

 

Zwarte reus met uw schort van leder,
De oude banden liggen te vuur.
Hameren, hameren, Vlaamsche smeder,
Deugdlijke vormen, werk van duur.

Let op uw taak, de tijd is gunstig;
Zing, maar een hard en kranig lied.
Hameren, hameren, kort en kunstig,
Dat Van Boeckel zijn meester ziet.

Of er het heele land om davere,
Zeker en dapper, slaan maar, slaan!
Hooren moeten ze 't tot in Havere,
Dat er geen knechts voor het aambeeld staan.

Ei, bij de lauwen niet één die lachte
Toen gij gromdet: genoeg geknoeid!
Smeder van de Vlaamsche gedachte,
Vlaanderen wacht en 't ijzer gloeit.

 

En ze kregen gelijk want na de oorlog werden de beloften die aan de minimalisten, de Frontbeweging, etc. gedaan waren, terug ingeslikt. Er vervlaamsing van de Gentse Universiteit werd ongedaan gemaakt, de discriminatie van het Nederlands werd zonder schaamte verder gezet, Er kwamen geen Vlaamse regimenten. Hierdoor werden de activisten ideologisch en politiek terug geïntegreerd in de Vlaamse Beweging die geweigerd had te breken met het Belgisch koninkrijk. De amnestie die ze niet kregen of wilden van het Belgisch regime kregen ze wel binnen de eigen beweging die moest vaststellen dat haar loyale houding tegenover de Belgische staat niets had opgeleverd.

 

Het is duidelijk dat de Unie van Socialistische Sovjet Republieken een mislukt experiment geworden is maar dat neemt het belang er van niet weg, ook al is het duidelijk dat al heel vroeg veel zaken de verkeerde kant uitgingen. Het kadert in de zoektocht van sociaaldemocraten – in de oorspronkelijke zin van het woord- naar alternatieven voor de burgerlijke democratie. Een zoektocht die zo oud is als als het socialisme zelf: van Gracchus Babeuf over Proudhon, Marx en Bakoenin tot Lenin, Troelstra, Gramsci en Bookchin hebben ze gezocht naar manieren om sociale organisatievormen meer gewicht te geven in de vormgeving van de samenleving. Tegenover en in plaats van een burgerlijke democratie wilden ze een sociale democratie, een communalistische democratie of een proletarische democratie. Dat de oprchting van Sovjet-Rusland, Sovjet-Wit-Rusland en Sovjet-Oekraïne ook in de rest van Europa inspirerend werkte blijkt onder andere uit oprichting van een heel aantal soldatenraden door Duitse soldaten bij het ineenstuiken van het Duitse front in het najaar van 1918, (ook op verschillende plaatsen in Vlaanderen trouwens), de oprichting van communistische organisaties en partijen in een hele reeks landen waaronder ook Vlaanderen, de Spartakusopstand in Berlijn, de oprichting van de Münchense en Hongaarse Radenrepublieken. Het tsaristisch imperium was en werd gezien als een gevangenis van volken. De val van het tsarisme, de bolsjewistische machtsovername en de formele erkenning van het recht op zelfbeschikking en onafhankelijkheid van de volken door de Raad van Volkscommissarissen op 15 november 1917 als regering van de Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek, miste haar effect niet, zowel binnen maar ook buiten het vroegere tsaristische rijk.

 

En het waren de gedegenereerde sociaaldemocraten, de Emile Vandeveldes en Gustav Noskes, die zich hier met hand en tand tegen verzetten, die bij de vroege doodgravers van het sovjetexperiment horen. Kort nadat het tsaristische regime in februari 1917 omvergeworpen was bezocht een delegatie van de Belgische Werkliedenpartij met onder meer Emile Vandervelde en de jonge Hendrik de Man het Russische front om de soldaten te overtuigen verder te vechten en geen gehoor te geven aan de bolsjewistische oproep voor defaitisme, klassenstrijd en revolutie. De Gentse pacifistische socialist en gematigde activist Richard Minne had in 1914 al gedicht in “Negentienhonderd en Veertien”:

 

De Koningen, de Keizer speelt groot spel,

 

Negentienhonderd en veertien.

 

Wat krom is leert men rechte zien:

 

De roode leiders geven het bevel!

 

 

 

De kudde zingt. De dood loert in het gras,

 

De kudde zingt, laat hare u huis,

 

Den degen in den rug, en ‘t kruis,

 

En het verraad van wat eens leider was.

 

 

 

Europa zingt. Europa is een hel.

 

Bloed aan den grond. Bloed aan den trans.

 

Europa danst den dodendans;

 

De roode leiders geven het bevel!

 



 

En terwijl de bosjewieken reikhalzend uitkeken naar de revolutie(s) in de verslagen en gevallen Centraal-Europese keizerrijken was het de Duitse sociaaldemocratische minister van oorlog Gustav Noske die zorgde voor het bloedige neerslaan van de Spartakusopstand in Berlijn in januari 1919 en de Münchense Radenrepubliek in mei datzelfde jaar. Paul Henri Spaak, Willy Claes, Tony Blair en Jeroen Dijsselbloem hebben dus illustere voorgangers...