Vlaams en links: kon en kan dat? (verslag)
Het is ondertussen bijna een cliché geworden, wanneer gesteld wordt dat de Vlaamse Beweging en de Sociale Beweging (in engere zin) elkaar voor een groot deel zijn ‘misgelopen’ en zo een groot potentieel onbenut hebben gelaten. Het is weinig vruchtbaar om de schuld hiervan in de schoenen van enkele geïsoleerde historische personen te steken. De oorzaken hiervan zijn complex, en diep geworteld in de sociologische realiteit van een economisch lang onderontwikkeld Vlaanderen, met een door kleinburgerlijke elementen gedomineerde traditionele Vlaamse Beweging enerzijds en een arbeidersbeweging met sterkere wortels in Wallonië anderzijds.
Niettemin kan het links-flamingantisme buigen op een rijke geschiedenis, van de Vlaemsche Maetschappyen over figuren als Emiel Moyson en de Vlaamsche Kommunistische Partij en anderen tot de dag van vandaag. Tegenwoordig kan er immers gewag gemaakt worden van een zekere heropleving, ook bij jongeren. Ongetwijfeld zijn de huidige generaties gediend met een correct besef van de historische wortels van hun stroming. De vraag ‘Vlaams en links: kan dat?’ is immers ouder dan de huidige V-SB: ook eerdere pogingen tot links-Vlaamse synthese zijn met deze vraag (die zowel een ideologische als een praktische vorm kan hebben, tenminste voor zover beide aspecten wel kunnen worden gescheiden) geconfronteerd geweest. Het bestuderen van de wijze waarop zij met deze kwestie zijn omgegaan kan de nieuwere generaties ertoe brengen bepaalde ideeën en praktijken over te nemen of waar nodig bestaande opvattingen en praktijken af te zweren.
Het is vanuit die geest dat de V-SB, in samenwerking met het Archief, Documentatie en Onderzoekscentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN), http://www.advn.be/,) een gespreksavond heeft georganiseerd, gecentreerd op de geschiedenis van de werkgroepen De Witte Kaproenen (DWK, 1967-1985) en Arbeid/Vlaamse (Republikeinse) Socialistische Beweging (1972-1989). Hoofdspreker van dienst was Marc Vincké, die, naar eigen zeggen, op de wip tussen beiden (en beide generaties) stond. Zijn uiteenzetting werd evenwel voorafgegaan door een inleiding van Karel Sterckx, die de V-SB kort introduceerde voor die aanwezigen die er geen lid van zijn en ook het verdere verloop van de avond uiteenzette. Vervolgens werd het woord gegeven aan Koen De Scheemaecker, die het doel en de werking van dit centrum, dat in 1984 werd gesticht, uiteen te zetten. Het ADVN heeft zich tot taak gesteld om de bronnen van de Vlaamse Beweging in de breedste zin – “van Arbeid tot Verschaeve” – te verzamelen, bewaren, beheren en onderzoeken. Daarnaast beschikt het ook over een publiekswerking, in het kader waarvan de instelling met plezier een zaal beschikbaar stelde voor deze gespreksavond.
Maar de belangrijkste uiteenzetting was uiteraard die van Marc Vincké, die behalve van zijn eigen geheugen ook gebruik kon maken van de licentiaatsthesis van zijn dochter Soetkin[1], dankzij wier ordening van zijn archief hij over een globaal en chronologisch overzicht beschikte. Vooraf werd de geschiedenis van beide werkgroepen kort gekaderd in hun bredere historische context, beginnend met de desastreuze ‘materiële en geestelijke’ gevolgen van de scheiding der Nederlanden en de opkomst van het taalflamingantisme na het Belgisch separatisme van 1830, en parallel daaraan het opborrelen van een Vlaams socialisme. Ook DWK plaatste zichzelf in een historische continuïteit, i.h.b. met het daensisme, beschouwd als een bundeling van sociaal progressivisme en Vlaams emancipatiestreven, de Clarté-beweging, waaraan ook een Herman van den Reeck was verbonden, en het Vlaemsche Front.
De geschiedenis van DWK begint in 1967, wanneer Jorden Bockaert, arts en VVB-lid, en de communistische arbeider Alfons Wolfs elkaar ontmoetten in het kader van het Nationaal Komitee 5 November , dat een betoging voor ‘Leuven Vlaams’ in Antwerpen moest organiseren. Beiden konden zich vinden in de stelling dat Vlaamse en sociale strijd elkaar ondersteunden en de dichotomie tussen beide diende te worden opgeheven. De werkgroep, waarvan zowel flaminganten, socialisten, kommunisten als katholieken deel uitmaakten, wensten de Vlaamse kwestie marxistisch te benaderen, en publiceerden in dat kader een reeks schritelijke manifesten. Kernpunten waren de Brusselproblematiek, de uitgestoken hand naar de Waalse arbeiders en het streven naar een autonoom Vlaanderen en Wallonië binnen een democratisch socialisme. Vanuit utilitaire en humanitaire overwegingen werd ook de traditionele amnestie-eis van de Vlaamse Beweging onderschreven. Tevens werd er deelgenomen aan het protest tegen de Limburgse mijnsluitingen. De spreker ging ook in op de perscontacten van de werkgroep, waarvan de meest intense die met Het Pennoen waren. Vanaf 1973 zou DWK ook in de tijdschriften van Arbeid publiceren.
Arbeid was ontstaan in 1972 als afscheuring van Were Di, achter wiens rechtse standpunten deze jongerenwerking zich niet langer kon scharen. Ideologisch stond zij sterk onder invloed van de Ierse vrijheidsstrijd. Al gauw ontstond er een nauwe samenwerking met DWK, wiens brochures Arbeid volledig onderschreef. De oorspronkelijke doelstelling van Arbeid was de dienstverlening aan de allerarmsten (vandaar de naam) en de mobilisering van de arbeidersklasse. Reeds vrij snel ontstonden er zeven stedelijke kernen, waarvan aanvankelijk die van Gent-Kortrijk dominant was. Vervolgens zou het zwaartepunt zich naar Leuven en ten slotte Brussel verschuiven. Daar er geen stuurgroep bestond, lag het initiatiefrecht bij de lokale kernen. Niettemin werd er een jaarlijkse algemene bijeenkomst georganiseerd, waarop de krachtlijnen voor het komende jaar werden uiteengezet, werden er werkkampen in het buitenland georganiseerd en werd een tijdschrift uitgegeven. Ideologisch stond Arbeid, zoals gezegd, op dezelfde lijn als DWK. Men notere daarbij dat de Brusselse kern in 1983 het separatisme aannam. Verder sprak Arbeid zich uit voor vrouwenemancipatie, voor het vrijwaren van democratische vrijheden en arbeidsduurvermindering, en steunde het binnenlandse minderheidsgroepen (holebi’s, zigeuners, gastarbeiders) en buitenlandse emancipatiebewegingen (ook buiten Europa was Arbeid solidair, men denke aan de standpunten rond Chili en El Salvador). De groep beschikte over een eigen pers: Arbeid, dat later tot De Wesp werd herdoopt en zich concentreerde op ‘binnenlandse’ kwesties en Meervoud, dat berichtte over de strijd van andere volkeren. Ook in andere media kon Arbeid publiceren: Het Pennoen (weliswaar minder dan DWK), het weekblad De Nieuwe, Elcker Ick (dat in 1977 Arbeidsamnestiestandpunt onderschreef) en de publicaties van het Daens Aktiefonds. Naast theoretisch werk (incl. vormingen) en activiteiten (buurtwerk, een eigen betoging tegen racisme,…) werd er ook een hardnekkige aanwezigheidspolitiek gevoerd.
Naar de inschatting van Marc Vincké werd de weinige invloed die DWK en Arbeid had voornamelijk uitgeoefend in Vlaamsgezinde kringen: in de Volksunie onder de openheid van de Schiltz-periode (met figuren als Nelly Maes en Herman Lauwers), en de VVB, ook het hoofdbestuur (Daels, Coppieters). De invloed op de linkerzijde wordt kleiner ingeschat: op de BSP was deze onbestaande, al was er wel contact met het dissidente Links, en klein-klinks was te ‘kosmopolitisch’. Wel waren er in Antwerpen frequente contacten met de KP.De desintegratie en vervolgens het einde van het werk na een periode van sterke groei in de tweede helft van de jaren’70 werd geanalyseerd aan de hand van verschillende factoren, m.n. de onverwachte terugtreding van een aantal personen, onderlinge verschillen, het afstuderen van een generatie studenten die Arbeid had gedragen, spanningen tussen de kernen, desillusie en de vrees voor verdere marginalisering. Toen de Brusselse VRSB-kern in 1989 verdween kwam een hoofdstuk in de geschiedenis van de links-Vlaamse beweging ten einde. Tenslotte werd er ruimte vrijgemaakt voor discussie. Een van de onderwerpen was de vraag naar invloed. Een aantal deelnemers meende dat de invloed op de Volksunie werd overschat, en die op de linkerzijde (KP, RAL) werd onderbelicht. De gastspreker zelf meende echter dat deze contacten te vluchtig waren. Een ander discussiepunt was de benadering van andere partijen. O.m. in deze nieuwsbrief heeft de V-SB meermaals vrij rechtstreekse kritiek geuit op politieke partijen (overigens zowel op N-VA als op de ‘officiële linkerzijde’), waar Arbeid hier voorzichtiger in zou geweest zijn, al was er wel een ‘uitschuiver’ toen Hugo Schiltz ten tijde van het Egmontpact een Arbeid-affiche mocht sieren.
Zowel de uiteenzetting van Marc Vincké als de daaropvolgende discussie leverden een schat aan informatie en – wat belangrijker is – een hoeveelheid aan reflectiepunten op, die de hedendaagse links-flamingant – en ook voor de aanwezigen die niet (meer) in deze hoek te situeren zijn – moeten aanzetten tot nadere evaluatie van de eigen invalshoeken en methodes. Ongetwijfeld krijgt dit nog een staart. Alleen al daarom zal er bijzondere dank uitgaan naar Marc en het ADVN.
(1) Dit werk kan gelezen worden op