De leden van het Vlaams Parlement maken zich op om morgen, 20 juni, het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA), het nieuwe vrijhandels- en investeringsverdrag tussen Canada en de EU, goed te keuren.

Volgens de voorstanders van CETA, waaronder de Vlaamse regering, zou het akkoord dat 92% van de invoerheffingen op landbouwproducten en 99% van de invoerheffingen op andere producten en diensten elimineert, de handel en investeringen tussen de EU en Canada sterk bevorderen, waardoor er ook een sterke toename van de werkgelegenheid zou kunnen komen. Zo zou vanuit Vlaanderen voor 400 miljoen euro extra per jaar naar Canada geëxporteerd kunnen worden. Deze claim steunt op een studie uit 2008 die stelde dat een verdrag als CETA de EU-handel met 116 miljard euro zou doen toenemen. Of dit anno 2016, met de Brexit, ook nog steeds het geval zou zijn blijft een open vraag. Een impactstudie besteld door de Europese Commissie stelt dat CETA zou zorgen voor 0,02% economische groei per jaar, wat neerkomt op een inkomenstoename van 7 euro per persoon in de Belgische staat als de trickle down-theorie effectief werkt. Een studie van Tufts University in de VS stelt dan weer dat er in de EU mogelijk een banenverlies zou kunnen zijn dat in het slechtste geval oploopt tot 200.000.

 Het CETA is het eerste verdrag van een nieuwe generatie dat de EU wil sluiten met een lid van de G7 en dat veel verder gaat dan louter vrijhandel in goederen en diensten maar ook gericht is op regelgevende convergentie, het op elkaar afstemmen van normen waarbij er genomen kan worden maar waarbij er natuurlijk ook gegeven moet worden. Hierbij willen de EU en Canada, onder druk van de grote commerciële lobbygroepen, ook een speciaal mechanisme inbouwen voor de bescherming van investeringen: het zogenaamde Investment Court System (ICS) of Investeringsrechtbank. Het betekent dat investeerders die naar Canadees recht zijn opgericht en “substantiële zakelijke activiteiten” in Canada ontplooien gebruik kunnen maken van een soort internationale rechtbank als zij menen dat overheidsmaatregelen in de EU hun investeringen of de winst erop aantasten en vice versa. Investeerders moeten hiervoor de nationale rechtsmiddelen niet uitputten en de investeringsrechtbank mag de nationale rechtspraak van de aangeklaagde staat, regio of provincie zelfs niet toepassen. Concreet betekent dit dat de Vlaamse of lokale overheden bij bestuurlijke maatregelen, zoals de aflevering van milieu- of bouwvergunningen, erover moeten waken dat Canadese investeerders bijzondere bescherming genieten onder het CETA. De Nederlandse professor economisch recht Erik Denters beweert dat volgens recente rechtspraak overheden ook kunnen worden verplicht in te grijpen als omgevingsfactoren een “bedreiging” vormen voor de waarde van een investering. De investeringsrechtbank moet weliswaar rekening houden met legitieme publieke taken van de overheden zoals het beschermen van de volksgezondheid, veiligheid en milieu en het voorzien van publieke diensten en mag dus uitsluitend optreden in geval van “overdreven” overheidsmaatregelen - maar wat is er mis met rechtsbescherming onder het nationale rechtsstelsel? Rechtsbescherming tegen de overheid is in Canada en de meeste EU-lidstaten van goede tot zeer goede kwaliteit. EU-lidstaten moeten trouwens ook op vlak van wetgeving en rechtspraak aan minimumnormen voldoen om lid te kunnen worden of blijven van de EU. Bovendien zullen de rechters die optreden in de investeringsrechtbank juristen zijn die gespecialiseerd zijn in internationaal handelsrecht en vaak werken voor advocatenkantoren die grote bedrijven tot hun vaste cliënteel hebben. Er mag dus getwijfeld worden aan de onpartijdigheid van veel van deze “rechters” die ook arbiter zijn in het nu in functie zijnde en eveneens zeer omstreden Investment State Dispute Settlement System (ISDS). De permanente dreiging van zware en dure arbitrageprocedures zal verkozen politici vaak doen aarzelen om regelgeving goed te keuren voor het algemeen belang. In de ”interpretatieve verklaring” die de onderhandelaars in laatste instantie aan onder druk van het grote publieke protest aan het CETA toegevoegd hebben staat dat algemene regelgeving in het licht van legitieme doelstellingen (“legitimate policy directives”) van publiek welzijn geen indirecte onteigening zijn en dus geen aanleiding kunnen geven tot compensatieclaims maar de interpretatie van wat “legitieme doelstellingen” zijn wordt overgelaten aan de ICS-rechters.

Op het moment dat DP World, een containermultinational uit het emiraat Dubai, één van de Verenigde Arabische Emiraten, via een ISDS-procedure tegen de Belgische staat het Antwerpse havenbedrijf aanvalt, is het absurd dat het Vlaams Parlement multinationals als DP World nog betere instrumenten gaat geven om democratische overheden aan te vallen.

De V-SB roept alle Vlaamse volksvertegenwoordigers dan ook dringend op om tegen de goedkeuring van het CETA te stemmen. De V-SB eist een Vlaams referendum over het CETA zoals sinds de 6e staatshervorming mogelijk is.