Op 27 oktober zou er een plechtige ondertekening moeten zijn van het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) tussen Canada en de EU.

Volgens de voorstanders van CETA, waaronder de Vlaamse regering,  zou het  akkoord dat 92% van de invoerheffingen op landbouwproducten en 99% van de invoerheffingen op andere producten en diensten elimineren, de handel en investeringen tussen de EU en Canada sterk bevorderen waardoor er ook een sterke toename van de werkgelegenheid zou kunnen komen. Zo zou vanuit Vlaanderen voor  400 miljoen euro extra per jaar naar Canada kunnen geëxporteerd worden. Deze claim steunt op een studie uit 2008 die stelde dat een verdrag als CETA de EU handel met 116 miljard euro zou doen toenemen. Of dit anno 2016, met de Brexit ook nog steeds het geval zou zijn blijft een open vraag. Een recente impactstudie besteld door de Europese Commissie stelt dat CETA zou zorgen voor 0,02% economische groei per jaar wat neerkomt op een inkomenstoename van 7 euro per persoon in de Belgische staat als de trickle down theorie effectief werkt. Een studie van TUFT University in de VS stelt dan weer dat er in de EU mogelijk een  verlies van jobs zou kunnen zijn dat oploopt tot 200.000 in het slechtste geval.

 

De uitvoer is niet even belangrijk voor alle sectoren van de Vlaamse economie. In de chemische en farmaceutische productie in Vlaanderen wordt 50% uitgevoerd. In andere industriële sectoren is dat gemiddeld niet meer dan 10%. In Vlaanderen zijn het buiten specifieke landbouwsectoren (aardappelproducten, diepvriesgroenten en fruit) vooral de chemische en farmaceutische sector, de diamantsector, de luchtvaartsector en de baggerbedrijven die de voordelen van CETA zouden plukken. Deze laatste vooral omwille van het openbreken van de Canadese “markt” voor publieke werken, de andere vooral omwille van het verdwijnen van invoerheffingen.

In de EU zijn er meer dan 20 miljoen KMO’s. Daarvan zijn er slechts 25% die exporteren buiten de hun landsgrenzen en slechts 13% buiten de EU. Het aantal KMO’s in de EU dat kan profiteren van een verdrag als CETA is dus relatief klein terwijl alle KMO’s wel geconfronteerd zouden worden met de toegenomen concurrentie van producten en diensten die ingevoerd worden op basis van zwakkere sociale en ecologische normen. De EU en Canada beweren dat dat niet het geval zal zijn maar hun vertegenwoordigers kunnen op concrete vragen geen concrete antwoorden geven. Iedere lidstaat van de EU heeft de acht basis arbeidsconventies van de Internationale Arbeidsorganisatie geratificeerd. Canada heeft er slechts zes geratificeerd. Op de vraag hoe men dat probleem gaat oplossen blijven zelfs de hoofdonderhandelaars het antwoord schuldig. Volgens milieuorganisaties is de Transatlantic Business Council er in geslaagd om in het vooruitzicht van het CETA strengere EU regelgeving m.b.t. de uitstoot van CO2 in de luchtvaart af te remmen. De EU multinationals zeggen zelf dat ze toegang willen krijgen tot het goedkope schaliegas uit Canada en de VS, dus tot de meest vervuilende olie die er op de markt is. DE EU richtlijn over de kwaliteit van de brandstoffen verhindert dat momenteel. Het is niet onwaarschijnlijk dat multinationals op basis van CETA deze richtlijn juridisch zullen aanvallen. Daarmee komt de EU Policy Coherence for Sustainable Development, die stelt dat alle nieuwe beleidsmaatregelen moeten afgetoetst worden op hun impact op de duurzaamheid en indien nodig moeten bijgestuurd worden, op de helling te staan. Ook het voorzorgsprincipe dat tot nu toe in de EU algemeen gehanteerd wordt en dat er gekomen is onder druk van ervaringen met producten zoals softenon en asbest, dreigt op de helling te komen want zolang er niet met harde wetenschappelijke studies aangetoond kan worden dat een bepaald product schadelijk is zal het niet meer verboden kunnen worden.

Canada zal gefaseerd over een termijn van zes jaar tot 50.000 ton rundsvlees en 75.000 ton varkensvlees naar de EU mogen exporteren per jaar. Aan EU zijde beweert niemand te weten wie de Europese landbouwers zijn die marktaandeel gaan verliezen. In ruil daarvoor wil de EU goedkope melk, diepvriesgroenten en fruit naar Canada exporteren alsof die in Canada zelf niet kunnen geproduceerd worden.

In de EU zijn er momenteel  1451 beschermde geografische aanduidingen erkend. In het CETA zijn er daarvan slechts 145 behouden met de hoogste bescherming. Verder is er nog een uitzondering gemaakt voor de bescherming van 21 bijkomende geografische aanduidingen en stellen de onderhandelaars dat er “oplossingen op maat” voor andere producten zullen gezocht worden. Van de 19 beschermde geografische aanduidingen in de Belgische staat is er geen enkele weerhouden.

Het CETA is het eerste verdrag van een nieuwe generatie dat de EU wil sluiten met een lid van de G7 en dat veel verder gaat dan louter vrijhandel in goederen en diensten maar ook gericht is op regelgevende convergentie, het op elkaar afstemmen van normen waarbij er kan genomen worden maar waarbij er natuurlijk ook moet gegeven worden. Hierbij wil de EU en Canada, onder druk van de grote commerciële lobbygroepen, ook een speciaal mechanisme inbouwen voor de bescherming van investeringen: het zogenaamde Investment Court System (ICS) of Investeringsrechtbank. Het betekent dat investeerders die naar Canadees recht zijn opgericht en “substantiële zakelijke activiteiten” in Canada ontplooien gebruik kunnen maken van een soort internationale rechtbank als zij menen dat overheidsmaatregelen in de EU hun investeringen of de winst er op aantasten en vice versa. Investeerders moeten hiervoor de nationale rechtsmiddelen niet uitputten en de investeringsrechtbank mag de nationale rechtspraak van de aangeklaagde staat, regio of provincie zelfs niet toepassen. Concreet betekent dit dat de Vlaamse of lokale overheden bij bestuurlijke maatregelen zoals de aflevering van milieu- of bouwvergunningen, er over moeten waken dat Canadese investeerders bijzondere bescherming genieten onder het CETA. De Nederlandse professor economisch recht Erik Denters beweert dat volgens recente rechtspraak overheden ook kunnen worden verplicht in te grijpen als omgevingsfactoren een “bedreiging” vormen voor de waarde van een investering. De investeringsrechtbank moet weliswaar rekening houden met legitieme publieke taken van de overheden zoals het beschermen van de volksgezondheid, veiligheid en milieu en het voorzien van publieke diensten en mag dus uitsluitend optreden in geval van “overdreven” overheidsmaatregelen maar wat is er mis met rechtsbescherming onder het nationale rechtsstelsel? Rechtsbescherming tegen de overheid is in Canada en de meeste EU lidstaten van goede tot zeer goede kwaliteit. EU lidstaten moeten trouwens ook op vlak van wetgeving en rechtspraak aan minimumnormen voldoen om lid te kunnen worden of blijven van de EU. Bovendien zullen de rechters die optreden in de investeringsrechtbank juristen zijn die gespecialiseerd zijn in internationaal handelsrecht en vaak werken voor advocatenkantoren die grote bedrijven tot hun vast cliënteel hebben. Er mag dus getwijfeld worden aan de onpartijdigheid van veel  van deze “rechters” die ook arbiter zijn in het eveneens zeer omstreden  Investment State Dispute Settlement System (ISDS). De permanente dreiging van zware en dure arbitrageprocedures zal verkozen politici vaak doen aarzelen om regelgeving goed te keuren voor het algemeen belang. In de ”interpretatieve verklaring” die de onderhandelaars in laatste instantie aan onder druk van het grote publieke protest aan het CETA toegevoegd hebben staat dat algemene regelgeving in het licht van legitieme doelstellingen (“legitimate policy directives”) van publiek welzijn geen indirecte onteigening zijn en dus geen aanleiding kunnen geven tot compensatieclaims maar de interpretatie van wat “legitieme doelstellingen” zijn wordt overgelaten aan de ICS rechters. 

Het CETA is het eerste vrijhandelsakkoord dat de liberalisering van diensten regelt aan de hand van negatieve lijsten. Dat betekent dat liberalisering de algemene regel wordt en regulering de uitzondering. Dat staat haaks op de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) waar enkel sectoren die expliciet opgenomen zijn in een positieve lijst geliberaliseerd kunnen worden. In naam van de “liberalisering van financiële diensten” zal het CETA de overheden in de EU en Canada minder armslag geven om regels uit te vaardigen voor de banksector wat het risico op onverantwoord gedrag in de financiële sector en nieuwe financiële crisissen alleen maar kan vergroten.

Tenslotte lijkt het CETA het paard van Troje te worden voor het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) dat de EU wil afsluiten met de VS. Het volstaat dat een bedrijf uit de VS een filiaal heeft dat naar Canadees recht is opgericht en in Canada actief is om beroep te kunnen doen op de investeringsrechtbank van CETA (ICS) om een overheid in de EU aan te klagen. En dat is het geval voor 81% van de Amerikaanse bedrijven die actief zijn in de EU, in totaal 47.000 bedrijven.