Iedere dag verdwijnt er in het Vlaams Gewest 6 à 7 hectare open ruimte per dag, en ook in Brussel-19 staan er naast iedere leegstaande straathoek hijskranen.
Terwijl sommigen moord en brand schreeuwen omdat enkele standbeelden ter ere van de koloniale 1% dreigen te verdwijnen, vernietigen betonboeren (onder het welwillende oog van gewestelijke en plaatselijke overheden) iedere dag historische landschappen en de daarmee gepaard gaande erfgoedkundig waardevolle hoeves en overblijfselen van kleine nijverheid – de getuigen van het leven van de Vlaamse 99%.
Maar het gaat om meer dan nostalgisch sentiment: het volbouwen van de openbare ruimte zorgt voor overstromingsoverlast, voor tanende biodiversiteit en, gecombineerd met de stedenbouwkundige chaos ten gevolge van de verkavelingswoede, voor ellenlange files en problemen met het openbaar vervoer. Tegelijkertijd zorgt de bouw- en woonspeculatie ervoor dat de grote steden steeds meer het exclusieve terrein voor hogere inkomens of betere middeninkomens worden (hoeveel luxeappartementsgebouwen zijn er de laatste jaren al niet bijgekomen in de Brusselse kanaalzone?), terwijl anderen steeds verder naar de stadsrand worden geduwd. Met doelgerichte stadsmarketing verworden de echte historische kernen daarnaast tot steeds eenvormigere toeristenparadijzen. Anderzijds valt te vrezen dat de coronacrisis, waarbij veel stedelingen het gebrek aan groen in hun buurt hebben opgemerkt, de druk op de stadsrand en het platteland voort zal opdrijven.
Onze openbare ruimte is te belangrijk om zomaar aan de grillen van de markt – en dus de druk van bouwpromotoren en vastgoedspeculanten – te worden overgelaten. Het is tijd om te maken van een openbareruimte- én woonbeleid in gemeenschapshanden, gericht op zowel de instandhouding van onze omgeving als op het recht op waardig wonen in stad en dorp. (Het spreekt vanzelf dat het bij een geïntegreerd woon- en openbareruimtebeleid geen zin heeft om stad en rand als twee volledig afzonderlijke zaken te zien, en dat een afzonderlijk Brussels Hoofdstedelijk Gewest dus zijn bestaansreden verliest.)