1989 was een bijzonder jaar: waar in Duitsland een fysieke muur viel, werd er in Vlaanderen één opgetrokken. Met name gebeurde datgene waar de Franstalige politieke klasse, mee aangevoerd door de ranzige haatbeweging FDF, al jaren van droomde: er werd een administratieve scheiding doorgevoerd tussen de Vlaamse hoofdstad Brussel en zijn achterland. Dit, zo dachten ze, zou hen behoeden voor die vermaledijde tweetaligheid, zeker wanneer dit weldra gevolgd zou worden door de overheveling van het toezicht op de gemeenten naar het nieuwgevormde Brusselse Hoofdstedelijke Gewest – en inderdaad: zoals uit de verslagen van de vicegouverneur blijkt, neemt de tweetaligheid van de Brusselse ambtenaren sindsdien jaar na jaar af. Gelukkig is er ook steeds een tegenbeweging vanwege de Brusselaars geweest, alsook een solidariteit vanuit de Vlaamse provincies, waardoor het Nederlandstalige cultuurleven en onderwijs konden opbloeien – een reden te meer waarom neoliberaal afbraakbeleid ook vanwege “nationale” motieven te laken valt.

 

Maar dit was niet de eerste keer dat het Brusselse separatisme een overwinning boekte, of toch niet op papier. Immers, op 15 december 1944, exact 75 jaar geleden, kon het een eerste scheiding vieren: het naziregime – dat toen al het grootste gedeelte van het Nederlandstalige gebied, met inbegrip van Brussel verloren had (maar uit grote delen van Noord-Nederland moesten ze nog worden verjaagd) – besloot immers de Belgische staat officieel aan te hechten. In één beweging werd het gebied drieledig opgedeeld, wat natuurlijk volledig in tegenspraak was met de wensen van de Vlaamse Beweging (denk bv. aan het Federaal Statuut dat door de Frontpartij bij monde van de sociaaldemocraat Herman Vos was ontworpen). Waar Vlaamsgezinden als Jef Van Extergem en Victor Brunclair en grootnederlanders als Pieter Geijl in de kampen werden gestoken, besloot men Wallonië en het grootste deel van Vlaanderen op papier toe te vertrouwen aan twee uitgesproken antiflaminganten: resp. de belgicist Léon Degrelle en de uitgesproken antiflamingant Jef van de Wiele, voorstander van het opgaan van de Vlaamse en Nederlandse cultuur in het genazificeerde Duitsland.

Brussel – met uitzondering van Evere, Ganshoren en Berchem – daarentegen werd van de rest van Vlaanderen uitgezonderd en omgevormd tot het afzonderlijke “vrije rijkstad” Distrikt Brüssel, onder leiding van een Duitse militair en dus rechtstreeks onderworpen aan het Duitse gezag – parallellen met de dromen van sommigen over een Eurodistrict Brussel zijn misschien wat overdreven.

In tegenstelling tot de moedwillige beeldvorming vanuit rabiaat-Franstalige kringen was de Tweede Wereldoorlog geen periode van “vervlaamsing” van Brussel-16 – overigens was op dat ogenblik, volgens de officiële Belgische talentellingen, het Nederlands nog “de meeste gesproken taal” van 34% van de inwoners, en wie de taalpraktijken van de oudere Brusselaars ook vandaag nog kent beseft dat een zeer groot deel van de “officiële Franstaligen” allicht ook nog van huis uit Nederlandstalig was. Hoe dan ook: de geschiedenis van het Brusselbeleid onder de nazibezetting was ongetwijfeld complex, maar het kan misschien interessant zijn eventjes na te gaan hoe het verzet destijds naar de nazipolitiek in Brussel keek. We citeren De Roode Vaan, het partijblad van de geïllegaliseerde Vlaamsche Kommunistische Partij (editie van december 1941) naar aanleiding van de taaltoestanden in de Brusselse scholen:

                                     De eerlijke Vlaamsche Nationalisten, die niet bereid zijn den Hitlerknecht te spelen, zullen hieruit het passende besluit kunnen trekken dat de nazi’s al evenmin bekommen zijn om de Vlaamsche rechten als om die der Hotentotten en dat zij slechts uit politieke berekening spreken over het recht der kleine volkeren. Veel gescheer en weinig wol. Veel lawaai over nationalisme, socialisme en tegen de ploetokraten, maar “het hekken blijft aan den ouden stijl”.

In een periode waarin enerzijds ook de midden- en een deel van de rechterzijde van de Vlaamse Beweging eindelijk afscheid durven te nemen van de erfenis van de collaboratie van een deel van het Vlaams-nationalisme (gesymboliseerd door het voortreffelijke boek van Frank Seberechts) en anderzijds een groeiende verdachtmaking van de Vlaamse Beweging in het algemeen op basis van historisch niet altijd steekhoudende argumenten (denk maar aan de recent verspreide benaming “de collaboratievlag”), is het misschien goed dat er ook een oproep komt ten aanzien van mensen als François De Smet (de nieuwe voorzitter van DéFI) en Eric Corijn (gezagsgetrouw verdediger van het “progressieve” Brussels stadsproject) om in het reine te komen met de oorsprongs- en oorlogsgeschiedenis van hun stroming. Op dit vlak zijn wij van onze kant alvast “kinderen van het verzet” …