Een van de grootste uitdagingen van onze tijd is het veroveren van soevereiniteit, niet alleen politiek-juridisch, maar ook in de praktijk: het recht om als natie samen zelf te beslissen over de sleuteldomeinen van het maatschappelijke leven. Daarbij is ook muntsoevereiniteit van doorslaggevend belang: de mogelijkheid zelf te beslissen hoe je met je valuta omgaat. De Grieken weten er alles van: omdat zij hun drachme hadden opgegeven, zijn zij overgeleverd geworden aan de niet door hen democratisch gelegitimeerde beslissingen van de Europese Centrale Bank en werden zij gedwongen de ideologisch gedreven 'soberheids'-dictaten te ondergaan.

 

 

Dat muntsoevereiniteit belangrijk is, is geen nieuw gegeven. Ook in onze geschiedenis, zelfs de verre, kunnen voorbeelden geven van hoe het muntwezen de inzet is van politieke strijd. In dit verband is het interessant er Joost Vandommeles standaardwerk Gent, een bakermat van democratie en socialismeop na te slaan:

 

Een eigen muntwezen symboliseerde destijds de hoge onafhankelijkheidsgraad van het graafschap Vlaanderen. In principe waren de Franse of Parijse ponden ook Vlaamse ponden (onderverdeeld in 20 schellingen en 240 groten) en golden de gewestelijke munten niet buiten de grenzen van het graafschap. Maar de sterke Vlaamse economie schiep ook een sterke Vlaamse munt en in Rijksvlaanderen (het gebied ten oosten van de Schelde waar de Duitse keizer leenheer was) had de Franse koning niets te vertellen. Men ontweek dan ook handig de Franse bemoeienissen ter zake door de Vlaamse muntslag in Aalst te organiseren. Deze muntslag was, voor alle duidelijkheid, in handen van Brugse handelaars. In principe waren deze munten verboden, maar in de praktijk werden ze in geheel Vlaanderen gebruikt. Filips IV, de Schone, wiens inkomsten met 500.000 pond per jaar verminderd waren terwijl zijn uitgaven alsmaar stegen, ontketende met het zeer anti-Vlaamse legistentrio (of kernkabinet) Enguerrand de Marigny, Pierre Flote en Guillaume de Nogaret een monetaire oorlog tegen Vlaanderen. Tussen 1290 en 1296 volgden veertien muntordonnanties uit Parijs tegen de sterke Rijksvlaamse munt die in de Vlaamse handel en meer bepaald in Brugge veel verwarring en ontregeling schiep. Op 25 mei 1292 kwam er een wet die de omloop in Vlaanderen van elke munt van buiten het koninkrijk verbood. Graaf Gwijde steunde deze maatregel om de XXXIX van Gent (*) te treffen. Hij liet zelfs hun geldkoffers openbreken op zoek naar Rijksvlaamse munten. Filips waardeerde zijn zwakke munt op tot de waarde van de sterke Vlaamse munt en liet de sterke Vlaamse munt in Frankrijk verbieden. Vanaf die periode werd er ook letterlijk gedevalueerd: zogenaamde ‘muntschroders’ vijlden in dienst van Filips zilver van de Vlaamse munten om ze te ontwaarden. De opeenvolgende devaluaties van de munt die Filips IV doorvoerde om met de meeropbrengst een deel van zijn oorlogen te financieren, compliceerden ook nog eens de internationale handel en holden de koopkracht van de arbeiderslonen uit. Aanvankelijk gingen 11 Vlaamse deniers in 1 pond parisis, dan 12, 13, 14, 15 etc. Het sorteerde eveneens een domino-effect naar andere muntstelsels, wat het vertrouwen in de Vlaamse economie ondergroef. In 1337, juist voor Van Artevelde, sloeg men in Gent een nieuwe pond groot met 15,6 procent minder zilver dan zijn voorganger uit 1318. In 1343 verlaagde het revolutionaire bewind van Jacob van Artevelde het zilvergehalte nog eens met 40 procent. Negentien opeenvolgende devaluaties halveerden de zilverinhoud van de Vlaamse groot van 1337 tot 1364. Op zijn dieptepunt in 1388 bevatte hij nog slechts 20 procent van de zilverinhoud uit 1318. Het economisch sterke Vlaanderen vormde de basis van de muntstelsels in de gehele Nederlanden. De andere gewesten moesten hun gewicht en gehalte dus aanpassen aan de Vlaamse standaard.

 

(*) De XXXIX was de benaming van de Gentse schepenbank. Zij waren sedert 1227 de feitelijke machthebbers van Gent. Zij bestonden uit drie groepen van dertien personen die om het jaar beurtelings het bestuur of het gerecht vormden of vrijgesteld werden. De wissel gebeurde op 15 augustus (de tenhemelopneming van de maagd). Het lidmaatschap werd vlug erfelijk en bovendien uitsluitend bestemd voor zogenaamde ‘erfachtige lieden’, de zelfverklaarde stichters van de stad die gronden in de stad bezaten. Alle andere categorieën werden systematisch uitgesloten, ook de nieuwe rijken, wat voor toenemende spanningen zou zorgen.