De verkiezingsuitslag: het signaal van een rechtse kiezer? 

Bron: http://www.deredactie.be 

Het kan niet ontkend worden dat links in Vlaanderen op zondag 7 juni 2009 zeer weinig redenen tot feest had. De score van zowel ‘officieel links’ als de radicaal-linkse partijen is immers ondermaats gebleken.

Uiteraard is er één groot lichtpunt, namelijk dat de grote verliezers van deze verkiezingen net die partijen zijn die het meest uitgesproken rechts zijn: het Vlaams Belang, Lijst Dedecker en Open VLD.

In het laatste geval gaat het om een significant stemmenverlies, en in het voorlaatste om een (voor henzelf) teleurstellend resultaat in vergelijking met de verwachtingen. In beide gevallen is het een heuglijk gegeven dat de Vlamingen het openlijke liberalisme gesanctioneerd hebben.

Als linkse flaminganten kunnen we ons slechts verheugen over de neergang van het Vlaams Belang. Deze gebeurtenis verhoogt immers de kans dat extreem-rechts zijn positie binnen de Vlaamse Beweging zal zien verzwakken (indien dit niet nu reeds aan de gang is), net als het potentieel dat deze beweging kan benutten om haar imago bij de ‘buitenwereld’ op te vijzelen. Uiteraard zullen beide betrachtingen met zeer sterke weerstand af te rekenen hebben, zowel vanuit Vlaamsgezinde (of zichzelf Vlaamsgezind noemende) als vanuit belgicistische hoek: de enen omdat zij als rechtse flaminganten maar al te graag zelf de Vlaamse Beweging zouden willen monopoliseren, en de anderen omdat zij de Vlaamse Beweging maar al te graag in het rechtse verdomhoekje steken om het zodoende te discrediteren (en om zodanig de eigen steun aan de Belgische bourgeoisstaat te legitimeren).  Niettemin is de recente verkiezingsuitslag, althans in dàt opzicht, een instrument dat de linkerzijde moet leren te benutten.

Daartegenover staat dan weer evenwel dat de winnaars van de stembusgang CD&V en vooral N-VA zijn, twee formaties waarvan bezwaarlijk kan beweerd worden dat ze aan de linkerzijde van het politieke spectrum staan.

(Al dient daarbij wel opgemerkt dat de N-VA bezwaarlijk (neo)liberaler geacht kan worden dan CD&V of Open VLD, zoals sommige staatsgetrouwe opiniemakers het soms doen uitschijnen. Zij is uiteraard liberaal en vertegenwoordigt in grote mate de belangen van de Vlaamse (klein)burgerij, maar met haar voorstel tot de vorming van een in Vlaanderen verankerd energiebedrijf durft zij op z’n minst in te gaan tegen de allignement van de Belgische traditionele elite met de Franse bourgeoisie. Uiteraard deelt de V-SB het standpunt van de N-VA, die blijkbaar opteert voor een privébedrijf in plaats van één in openbaar bezit, verder niet.)

Vanuit bepaalde hoek aarzelt men dan ook niet om in krokodillentranen uit te barsten om het ‘rechtse Vlaanderen’ dat zich weer gemanifesteerd zou hebben.

(Zouden zij hetzelfde doen mocht niet de N-VA, maar Open VLD en sp.a, die een minstens even liberaal programma koesteren en moeiteloos VIA hebben goedgekeurd, maar een minder staatsgevaarlijk imago hebben, gewonnen hebben?)

O.i. geeft dit een vertekend beeld van de werkelijkheid.

Ten eerste zijn het – zoals reeds gezegd – net de meest openlijk rechtse partijen die ofwel ronduit verloren hebben (Vlaams Belang, Open VLD), ofwel tot de verliezers worden gerekend omdat hun score niet voldoet aan die van de verwachtingen (LDD).

Ten tweede duiden de electorale successen van achtereenvolgens het Vlaams Blok/Belang, de LDD en N-VA, en van de CD&V in die periode dat zij zich een Vlaamsgezind imago aanmat, in de eerste plaats op een diepgewortelde onvrede met het Belgisch bestel en de resultaten van z’n neoliberale beleid, en op het groeiende onvermogen van dat bestel om dat ongenoegen te kanaliseren (ten gevolge aan het verlies aan autonomie van de traditionele Belgische burgerij en vooral van diens sterk verminderende mogelijkheid om de ‘nationale belangen’ te incarneren). Men heeft m.a.w. niet zozeer op die partijen gestemd omdat zij een rechts programma hebben, maar omdat zij erin slaagden contestatair over te komen. Om die reden is het duidelijk dat Vlaanderen, in tegenstelling tot wat sommigen beweren, niet rechts is of zelfs maar resoluut voor de rechterzijde gestemd heeft, maar veeleer centrum-rechts door het falen van de linkse en zgn. progressieve partijen om een duidelijk alternatief te bieden.

 

De malaise van links

Dat laatste is ook belangrijk om het verlies van de ‘officiële linkerzijde’ te verklaren, en in het bijzonder wat de sp.a betreft. Terecht wordt zij geacht deel uit te maken van de gevestigde orde, en wordt er niet verwacht dat haar overwinning een belangrijke koerswijziging zou inhouden. Het is dan ook niet gemakkelijk om zich als contestatair ten overstaan van het Belgische, neoliberale beleid voor te stellen, wanneer men reeds twintig jaar lang datzelfde beleid helpt uit te stippelen en uit te voeren.

Groen! heeft de door de peilers voorspelde winst niet kunnen waarmaken. Minstens twee redenen dienen zich aan:

(1)   De ecokapitalistische benadering op de milieu- en klimaatproblematiek is gemeengoed geworden binnen de grote partijen, wat er tevens op wijst hoe weinig Groen!’s maatschappelijke en economische visie in wezen verschilt van die van de andere parlementaire formaties.

 (2)   De partij blijft zich (net als de sp.a) richten op de eerder gegoede, ethisch-progressieve middenklasse, en behoudt een zeker elitair karakter.

Wat dat laatste betreft, was de reactie van Magda Aelvoet tekenend: zij stapt moeiteloos mee in het ‘Vlaanderen is nu eenmaal rechts’-verhaal. De partijen van gevestigd links zouden er goed aan doen zich eens op het terrein van de introspectie te begeven, in plaats van te blijven uitgaan van het paradigma van de massa die onvermijdelijk te onwetend zou zijn om een goed programma te herkennen.

(We stellen wel vast dat de Europese lijst van Groen! het net als in 2004 opvallend beter doet dan de lijsten voor de Vlaamse verkiezingen. Zou dit te maken hebben met het Vlaamsgezindere profiel van lijsttrekker Bart Staes?)

Maar ook bij wat we gemakshalve ‘klein links’ zullen noemen, valt er niet veel te vieren. Ondanks het feit dat het kapitalisme de zwaarste crisis sinds op z’n minst zeventig jaar beleeft, dat veel grote bedrijven, na jarenlang schaamteloos winsten op de kap van de arbeiders geïncasseerd te hebben, voor hun overleven afhankelijk zijn van het belastinggeld dat ze van de overheid toegestopt krijgen, en dat het legertje halve of hele werklozen iedere dag aangroeit, behalen de klein-linkse lijsten slechts 1,33% in de verkiezingen voor het Vlaams Parlement. Als je dit dan nog vergelijkt met de resultaten van die zij behaalden in 2007 (voor het Nederlandstalig kiescollege van de Senaat) en vaststelt dat dit een vooruitgang van 0,16% betekent, dan kan men niet anders dan bedroefd zijn.

Nochtans is ‘klein-links’ nog nooit zo gemediatiseerd geweest. In het bijzonder geldt dit voor de PVDA+, die niet alleen frequent opgevoerd werd in de media (tv-optredens, steun van BV’s, de ‘ontdekking’ dat de zus van de premier linkse sympathieën heeft,…), maar ook een wel zéér laagdrempelige campagne gevoerd heeft – om niet te zeggen dat de inhoud vaak vrijwel zoek was. Op inhoudelijk vlak werd de weg van de afzwakking en ‘matiging’ ingeslagen, met voorstellen die vanuit socialistisch standpunt wel zeer dubieus kunnen zijn (denk maar aan het kiwimodel). Resultaat: een vooruitgang van 0,19%.

De LSP, die wél een inhoudelijk zeer radicale campagne gevoerd heeft, is met 0,24% electoraal nagenoeg onbestaande, net als CAP met 0,05%. Daarbij dient wel opgemerkt dat bij beide de Grote Doorbraak-verwachtingen sowieso onbestaande waren, in tegenstelling tot bij PVDA+ (wat deze laatste wel eens parten zou kunnen spelen bij volgende mobilisatiepogingen). 

 

Wat nu? 

Wat de V-SB betreft, zijn deze verkiezingen het zoveelste teken aan de wand dat links in Vlaanderen nood heeft aan bezinning, wil het niet dat de crisis van het kapitalisme en van de Belgische structuren gerecupereerd wordt door rechts – hetzij door zij, die het onvermogen van de Belgische elite om de collectieve belangen geloofwaardig te incarneren willen gebruiken om rechtse projecten te realiseren (zoals de partijleiding van de N-VA), hetzij door diegenen die erin slagen zich als hoeder van de stabiliteit die in tijden van crisis nodig zou zijn, te presenteren, zoals CD&V. 

De V-SB wil enkele steentjes tot deze bezinning bijdragen: 

1.      Links moet werken aan z’n communicatie.

Strategisch bekeken heeft PVDA+in wezen gelijk wanneer zij kiest voor ‘creatieve en herkenbare vormen’ en een vlotte, laagdrempelige communicatie. Niettemin mag niet uit het oog verloren worden dat deze lage drempel een opstapje naar iets hogers moet vormen: het moet dienen om de toeschouwer in contact te brengen met de linkse analyses van het kapitalistische bestel, om hem er uiteindelijk te brengen tot de wens dit bestel te veranderen en als niet-kapitalist de politiek-economische koers van de maatschappij mee uit te stippelen. In ieder geval moet dit doel niet tegengesproken worden.

Dit betekent dat er zeker niet voor teruggedeinsd moet worden om de wijze waarop de gevestigde politieke elite de belangen van de economische elite dient op ludieke wijze aan de kaak te stellen, maar men moet zich er anderzijds voor hoeden de campagne zodanig te ontdoen van inhoud dat er uiteindelijk slechts (bevorderend) wordt ingespeeld op het depolitiseringsproces van de massa [“Politiek is voor clowns! Dat ze mij dus met rust laten!”]. Gesteld dàt dit laatste al tot een (electoraal) succes voor een linkse partij zou leiden (wat op zich reeds twijfelachtig is), dan zal deze formatie voor de taak staan het depolitseringsproces dat zijzelf heeft aangezwengeld weer terug te schroeven.  

2.      Dat er gekozen wordt voor een laagdrempelige vorm, betekent nog niet dat de inhoud afgezwakt moet worden.

Indien alle radicaliteit ingetoomd wordt onder het mom van een minimumprogramma, blijft er voor de niet-ingewijden slechts een reeks sociaal-democratische voorstellen met een populistisch sausje over. Om als alternatief ernstig genomen te worden, dient men zich ook daadwerkelijk als alternatief te durven presenteren.  

3.      In een politieke cultuur waarin iedere fundamentele discussie over de politieke, sociale en economische toekomst afgeleid wordt door een inter-burgerlijk conflict over de nationale kwestie, kan links het zich niet permitteren deze laatste kwestie als onbelangrijk af te doen, of te reduceren tot een artificieel dispuut dat doelbewust ter afleiding zou gecreëerd worden door snode burgerlijke krachten.

Dat betekent nog niet dat men eind augustus massaal op de IJzervlakte moet staan; wel dat de onderliggende factoren niet ontkend moeten worden en zéker dat men ervoor moet waken niet in de Belgisch-nationalistische hoek gedrongen te worden. Dwepen met Belgische symbolen en deze bourgeoisstaat liefkozend aan te spreken met ‘ons landje’, is in het Vlaanderen van vandaag contraproductief. 

4.      We moeten ons niet fixeren op de Grote Electorale Doorbraak.

Niet alleen omdat een teleurstelling in dergelijke verwachtingen contraproductief is voor de toekomstige mobilisatie van militanten, maar ook omdat een electorale fixatie, met de uitbouw van een breed, contrahegemonisch front aan de maatschappelijke basis, het gevaar van een sociaal-democratisering van de partij verhoogt. Electorale scores kunnen een graadmeter zijn voor het succes op dat er op het terrein geboekt wordt, en kunnen nuttige katalysatoren zijn voor verspreiding van de linkse alternatieven, maar de kiesdrempel halen is geen waarde op zich.  

5.      De V-SB is voorstander van een verhoogde samenwerking tussen de verschillende linkse formaties (partijen, sociale bewegingen,…).

Geen enkele linkse formatie kan op dit ogenblik pretenderen op haar eentje het verschil te kunnen maken. Mede gezien wat hierboven gesteld werd en gezien het CAP-debacle dat nog een tijdje zal nawerken, hoeft dat niet per se een electoraal initiatief te zijn – al mag zoiets niet uitgesloten worden: linkse eenheid valt uiteindelijk te verkiezen boven verdeeldheid. Dit laatste zou echter weinig meerwaarde hebben zolang het beperkt blijft tot een verzameling van de in crowd. Veeleer zal er gezocht moeten worden naar een versterking van het linkse overleg, waarbij ook bruggen moeten geslagen worden naar de sociale bewegingen die zich niet geheel vereenzelvigen met klein links (zoals de basis van de vakbeweging en de brede sociale bewegingen). De huidige crisis kan niet anders dan hiervoor mogelijkheden openen. Ze moeten echter gegrepen en goed gebruikt worden.